WAMANDAI A870
CONTACT OPNEMEN.
GASTENBOEK.
REUNIE 2010 FOTO'S
REUNIE 2013
WAMANDAI in BIAK
BIAK-ROTTERDAM
OVERTOCHT WAMANDAI
EINDE WAMANDAI ?
NAAMBORD.
WAPENSCHILD
Fotoalbum Wamandai
"Mijn" Wamandai.
Weer varen
WAMANDAI model 1:25
"Boordbelevenissen"
Marine Basis Parera
Parera bezoeken ?
St.Joris.
Parera 2010
PARERA PRIVÉ no.1
Curaçao
Curacao WO2
Frans van Es
Dierenasiel Curacao
Curacao 2010/11
30 mei 1969
KAIS naar NNG
KLEP L9609
Albert Hoek 1967
Arie Bertelink
Arie van der Haagen
Bert Nagtegaal 75/76
E. Dijkman
Model van Dieter
Fred van Kolck
Gerhard J. Nijsen
John Wijnands
John Bongers
Herman Boer
Hans Ferwerda
Hans van de Geest
Henk Mulder 1975
Jan Veth 1969/1970
Jan Jaarsma 1974
Jan Schulpzand
Jan Gerits
Jaap Warmerdam
Jaap van de Kemp
John Boel (Bobo)
Leen Sanderse
Lex Pihl 1976/1977
Leo Schoonmade
Mat Jansen
Martin Evertsen
Piet Sjouw
Paul Rijksen
Pedro de Haan
Ruud Santbulte
Rinus Brasser
Roy Kloeth
Roy Rusch
Spr. H.van den Bergh
Sjef Lurkin
Spr. E.J. de Vendt
Theo Burgers
Ulbe de Vries
Werner Vet
WAMBRAU
JOSEPHINE ex WAMBRAU
Oude Knarren.
De West 1975/76
A830 PELIKAAN
Dienstvak emblemen
Oude documenten
 Uit de ketting AKF
Marine kaarten
Prenten
Kaarten MOKH
Korps in de West
Korps in NNG
Antilliaanse muziek
Ex Dintel Y8038
Ex Berkel Y8037
Ex Wielingen A873
A832 & Kustwacht
KM Film
Burger Film
Hr.Ms. Amsterdam NNG
Hr.Ms. Kortenaer NNG
Antillen van Miep
Powerpoints
KOVOM
BRONBEEK
Marinesprookjes
NEPTUNE 212
"Hotel"Koraal Specht
Links
DISCLAIMER

Hier de sprookjes die bij ons allemaal wel bekend zijn, vertaald in het marinejargon.
Overgenomen met toestemming van Bill van  www.Oudnaut.nl

 

Met dank aan Rein Rovers en Fred van Kolck

 

Gevonden in een oude schoenendoos...

De Boze Wolf en de Zeven Cabrietjes.

 

 

Er leefde eens zeven Cabrietjes met hun ouwe moer in een hut in een bos,
vol met stokken en met bladeren er an.
In dat zelfde bos woonde een gepensioneerde ouwe wolf.
Op een dag, na het middagschaften, ging ma Cabriet met de eerste sloep naar de wal.
Voor ze vertrok hield ze alle hens.
Ze zei tegen haar anaks: "Jongens, jullie weten dat die ouwe lul van een wolf, jullie op wil kanen, nou moet ik even naar de Rommel-Chinees om een paar sportwitjes te verpatsen, anders hebben wij van de week houten bek zuipe, dus kijk uit je doppe en laat dat kreng niet binnen".
Zo gezegd zo gedaan. Ma verdween, en de oudste zoon hees de derde vervang. De Wolf ook niet gek, had zijn vlaggen met betekenis geleerd en zag dat de ouwe van boord was. Hij verliet zijn uitknijp hoekie en ging naar de Cabrietenhut, om een paar van die Cabrieten in zijn kanaal te persen.
Hij belde aan en zei: "Ik ben het, je ouwe moer,,,,"
"Steek je stuurboords-kak maar door de kier van de waterdichte deur, kenne we zien of je het werkelijk bent", kreeg hij als antwoord.
De Wolf, die niet op zijn achterhoofd was gevallen , dacht: "Als ik dat doe, zien ze dat ik mijn klauwen niet gewassen heb voor 't schaften en trok aan zijn platpalen. Hij ging daarom naar de kroeg om een potje te kopen. Terwijl hij zat te hijsen,kwam hij een maatje (ex-bottelier) tegen. Hij kreeg een idee, voerde de bottelier muf en jatte de sleutel van diens meelwerkplaats. Daar aangekomen stak hij zijn poot in het meel en ging weer naar huize. "Zie ik je vanavond nog?"

Enfin, wat er toen ging gebeuren kennen we uit onze kinderjaren. De geiten hadden in die tussentijd, het op een zuipe gezet en waren straal bezopen, alleen de jongste was nog tamelijk nuchter.
Toen de Wolf binnenkwam, schoot hij met een rotgang de toko in en sloot zich op bij het bier, wat nog over was. De Wolf vrat de 6 overigen in een hap op, het was altijd al een aasgier geweest, en ging weer naar zijn eigen stekkie. Daar aangekomen zoop hij nog een fles jajem leeg en ging tidoeren.
De moeder Cabriet kwam, met een liederlijk stuk in der kont, met de laatste trein terug. Ze vond de deur open en was op slag nuchter. Na het verhaal van de jongste te hebben gehoord, gingen zij de Kajoe halen. Die nam een bijl mee en ging naar de hut van de Wolf, die heerlijk op zijn tampatje lag te snurken. Hij hakte zijn kop af en hup,... Daar sprongen de zes geiten naar buiten.
Moet ik nog verder vertellen?

Wel, die avond werd een drankorgie op touw gezet.
(Zij hadden een stel hippe lammeren uitgenodigd en een ouwe bok)
en verder was er een hoop Saté -Wolf aan de bak.

W. I. E. ANDERS.

 

Tweede versie

Toen we in dienst kwamen begonnen we op de naaizolder in Hilversum met de eerste naailessen: nummeren van de verstrekte plunje. Ter verhoging van de saamhorigheid kwam de baksmeester de saaiheid doorbreken en las daar dan een sprookje voor. Een ervan is bewaard gebleven en opgetekend door onze oud-collega Frans van es, oud opperschipper in ruste en genietend van een welverdiend pensioen in het paradijs der geneugten.

De wolf en de zeven kabrietjes.

Een oud sprookje in marine jargon. 

D’r leefde eens zeven kabrietjes met hullie d’r ouwe moer in een hut in het bos. In dat zelfde bos woonde een gepensioneerde ouwe wolf. Op een dag na het middagschaften, ging ma kabriet met de eerste sloep naar de wal. Maar voor ze vertrok hield ze nog effe “Baksgewijs.” Ze zei tegen d’r anakken: “Jullie weten dat die ouwe lul van een wolf jullie op wil kanen. Ik moet effe naar de Rommel Chinees om een paar sportwitjes te verpatsen die in de arrestkist lagen anders hebben we van de week houtebek zuipe. Dus kijk uit je doppe en laat die fossiel niet binne.

Ma trok an d’r pale en de oudste zoon hees de derde vervang. De wolf ook niet lijp want die had z’n vlaggen geleerd en zag dat die ouwe van boord was. Hij verliet z’n uitknijphoekie en ging naar de kabrietenhut om een paar van die kabrieten in z’n kanaal te persen.

Hij belde aan en zei: “Ik ben het, je ouwe moer….” Steek je stuurboordskak maar door de kier van de waterdichte deur, dan kenne we zien of je het echt bent was het antwoord.

Vette pijp dacht de wolf, als ik dat doe dan zien ze dat ik me klauwen niet gewassen heb voor het schaften en trok aan z’n platkakken. Hij ging naar de kroeg om een pot bier te halen en terwijl hij zat te peren, kwam er een maatje(ex bottelier)van ‘m binnen. D’r ging een pit branden. Hij voerde de de bottelier muf en rampokte de sleutel van de meelbergplaats. Daar stak ie z’n kak in het meel en ging weer naar huize “Zie ik je vanavond nog?”

Afijn, wat er toen gebeurde kennen we uit onze kinderjaren.

De kabrieten hadden het in die tussentijd op een gakken gezet en waren kutjemuf geworden, alleen de jongste was nog aardig bij de tijd. De wolf zag kans om het zootje te lijmen met z’n meelkak en toen ie eenmaal binnen was schoot de jongste met een tering gang de toko in en sloot zich op bij het bier wat nog over was. De wolf perste de overige zes kabrieten in no time in z’n kanaal. Hij was altijd al een aasgier geweest en ging weer terug naar z’n eigen stek. Daar aangekomen trok ie nog een bottel huppelwater leeg en ging meuren.

Moeder kabriet die met een liederlijk stuk in d’r reet met de laatste trein terug kwam vond de deur open en was op slag broodjenuchter. Na het verhaal van de jongste gingen ze de kajoe halen. Die nam een bijl mee en ging naar de hut van de wolf die helemaal mabok op z’n tampat lag. Daar werd z’n klus d’r af gehakt en z’n pens open gesnejen en hup…. d’r sprongen zes kabrieten naar buiten.

Moet ik nog verder vertellen??

Die avond werd er een drankorgie op touw gezet. Ze hadden een stel hippe lammeren uitgenodigd en een ouwe bok voor ma en verder was er sateh wolf aan de bak.

De BAKS WAS OOK NIET ACHTERLIJK NATUURLIJK EN VOEGDE DAAR AAN TOE:

“DENK ERAAN DAT IK HIER EEN TENTAMEN OVER GEEF,………

Einde.

 

Jannie Bakker uit Groesbeek.

DE WOLF EN DE 7 GEITJES.

(Een Marine versie uit de jaren zeventig)

Er waren eens zeven geitjes en een ouwe geit. Iedere dag na vastwerken gingen ze met de sloep van vijf uur de wal op.

Het was nog lang geen kat vangen, daarom ging de ouwe (de baksmeester) alleen om zijn witjes en sepatoe’s te verpatsen bij de chinees.

Ze hielden een klein alle hensje en zeiden tegen elkaar: "de ouwe moet zich zelf even drukken, ga nou ondertussen geen klerezooitje trappen en als de wolf komt, zeg dan maar dat hij kan zakken. In ieder geval niet open doen, anders zijn jullie toch wel ketelaar dit weekend". "Hallo", zeiden de geitjes "zien we zo bleek", "safe" zei de ouwe weer."Kijk even of mijn kraag recht zit, dan kan ik nog de sloep halen".

Toen de ouwe aan haar palen was getrokken gingen de geitjes kassie gooien om een potje en alles was krent tot er op de deur werd geramd. "Daar heb je het gedonder al", zeiden de geitjes. "Wij zijn zuur". "Ja appa loos"riep de moedigste. "Maak die pintoe effe open"zei de wolf die buiten stond en de geitjes wilde lijmen voor een vuile bak.

"Je ouwe moer" brulden de geitjes weer en "klein beetje Europeaan hoor". "Dan trap ik de deur in" zei de wolf. "Gloeiende knijp" schreeuwden de geitjes weer. "Ze hadden je moeten hangen tussen twee balen hete lucht".

De wolf voelde wel, dat hij knijp liep en trok aan zijn palen. Even later kwam hij terug en riep met een wijvenstem dat ze de deur moesten openen want alles was toetoep. "Neem je eigen moer maar in de maling" riepen de geitjes. Toen was er één zo flink om de wolf te vragen zijn klauw onder de deur te steken. De wolf was ook niet achterlijk en stak zijn klauw eerst in een baal meel. De geitjes schreeuwden: "Hoge pit, daar is de ouwe met een vette hap, open de tent jongens". Nou je begrijpt wel dat de geitjes zich lam schrokken toen de wolf binnen kwam. Eén riep nog: "vind je dit normaal?"

De wolf nam meteen een duik tussen de geitjes en ramde ze eerst half lens en perste ze rauw in zijn kanaal. Alleen het jongste geitje was zo bij de tijd om in de klok te duiken, waar hij harpstijf bleef zitten tot de wolf "handen schoon" blies.

‘s Avonds kwam de ouwe thuis met een klein stuk in haar kraag. "Waar is mijn baksvolkje" brulde zij "het is al overal geweest hoor". Toen dook de jongste uit de klok en vertelde wat er loos was.

Nou, de ouwe was op d’r strot dat kan je nagaan. "Die vetnek" riep ze, "die bakkies zal ik hem afleren". Ze pakte setroes een nijf uit de bakskast en trok met de kleine naar het wolvenhol, waar de wolf met zijn vette pens plat lag. Toen de ouwe de wolf in de peiling kreeg riep ze: "Hé, je heb mijn puppies opgevreten baal hooi" "Helemaal niet" zei de wolf, "je kan wel zwiepen, tijdje de hondenwacht gelopen hoor". "Hij liegt dat hij barst" zei het jonge geitje. "Hij moet amper over zijn nek van die geitenhap". "Snap ik" zei de ouwe en gaf de wolf een puist voor zijn ei en zo hard dat hij ervan over zijn nek ging en de andere geitjes voor noppes met hun platte bek op dek pletterden.

"Nou mannen" commandeerde de ouwe, "aantreden voor baksgewijs en verplicht joelen met ontbloot hoofd en laat ik je niet schaken dat je geen veer in de pet hebt"!

Toen grepen ze de wolf en duwden zijn pendekkie vol met keien en pleurden hem midscheeps de majum in. "Aftrap wolf" riep de ouwe. "Die gaat bij Petrus aan de bak schaften". "Kom mee mannen", riep de ouwe "het is kooien af geweest".

En na de vlag neerhalen en de avondronde was alles in diepe rust verzonken.


Uit de Repatkist van Frans van Es kwam nog een versie in het Bargoens van onze geitjes.

De wollef en de seve geitjes. ( een oud sprookje in het bargoens)

Der wazze es seve geitjes. Op een dag gong de ouwe geit naar de mart.

Toen seese tege de geitjes: ‘Jonges, moe mot effe weg. Geen rottagheit uithale en as de wollef komp, seg ie maar as dattie dood ken falle. Nie ope doen!’

‘Das voor ze ruige roodkopere’ seeje de geitjes.’  Nou da mazzel dan!

Toen de ouwe pleite was, gonge de geitjes spellutjus doen en alles was kits totdat er an de deur werd gerommeld.

Daar hebbie ut gedonder in de glase, seeje de geitjes. ‘Wat mot je ?’ vroeg er een.

Maak de deur es effe ope knapie see de wollef die buiten sting en de zooi wou vernaggele.

Je moer seeje de geitjes want die hoorde dattet de wollef was.

We kijke wel uit hoor! Neem jij je moer maar in de veiling!

Affijn, de wollef drukte se porum wantie voelde wel dattet een vuil bakkie was.

Effe later kwam die trug en see mettun frouwestem dasse de deur ope moste make, want de tent sat nog steeds op slot. De geitjes dachte dat alles jofel was maar eentje waster toch so link om de wollef te frage om se poot te late sien.

De wollef snapte dattie fout gong astie se parreke liet zien dus druktenie se porem maar weer.

Nou mostie wat anders fersinne. Hij douwde se patte innet meel om se wit te late lijke.

Toendie se grijpstuivers an de geite had late sien dachte se dat alles kits was en se seeje: ‘Goeie soep jongens, ope de tent!’ De wollef kwam binne en see: ‘Nou heb ik jullie an je taas, fuile stinkers!’

De geite schrokke der eige ut apelazerus. De wollef sloeg se hallef lens en frat se op. Alleen het sevende geije was so link om in de klok te duike en die bleef daar sitte tot de wollef de pleiterik maakte.

Affijn, ’s avons kwam de ouwe geit hagtstikke in de lorum thuis en het kleine geitje see dat de wollef de andere in se muil had gedouwd. Soon vuil stuk schorum riep die ouwe. Die rotgeintjes sal ik die goser wel es effe aflere!

Die ouwe nam een end houd en gong met het geitje naarut hol fan de wollef die met se folle pens op se ferrotting lag te meure. Hebbie me kindere opgefrete, loeder! schreeuwde die ouwe.

De wollef wie wakker en schrok se eige de berus. Bejje belaserd see die! Ik heb geen poot buite de deur geset. Hij liegt dattie barst riep het geitje, ik heb et sellef gesien!

Die ouwe sprong naar de wollef toe en sloeg em se harses in mekaar.

De wollef lag meteen foor jaffa en was in een mum van tijd de pijp uit. Die ouwe nam een nijf en snee de wollef se pens ope. De ses geitjes spronge deruit en songe: ‘Daar benne me weer!

Jullie kenne fan geluk spreke, see die ouwe. Daar ware jullie bijna de pineut tgeweest.

Affijn, om kogt te gaan, se stouwde de pens van de wollef fol met kaije en laserde em de majem in.

En de geitjes leefde nog lang en gelukkeg.

Einde.

 

Vertaling van Marine bewoording in de verhaaltjes:

Cabrieten of Kabrieten = Geiten in dit geval ook Bokjes

Eerste sloep naar de wal = Als schepen ten anker liggen op de rede ga je met een sloep naar de wal die ging een keer per uur ook op een walplaatsing werd deze traditie in ere gehouden en mocht je eens per uur weg, als je tenue tenminste in orde was anders kon je het een uur later nog eens proberen.

Alle hens = Samenroepen van de bemanning om belangrijke mededelingen te doen.

Baksgewijs = Eigenlijk ochtend appèl.

Arrestkist = de plaats of kist waar losslingerende spullen opgeslagen werden die dan tegen geringe vergoeding terug gehaald konden worden, een keer per half jaar werden de niet opgehaalde spullen per opbod verkocht.

Anaks, Anakken = Kinderen

Kanen = Eten of de kaan is de schipper (chef der Equipage)

Sportwitjes = Wit T-shirt waarvan de mouwen en de nek met blauwe rand zijn afgezet.

Houten Bek = als je iets niet krijgt of te laat ergens voor bent b.v.  eten.

Derde vervang = Is een wimpel die aan boord gehesen wordt als de Commandant niet aan boord is.

Uitknijp hoekie = is een plek waar je, je ontrekt aan de werkzaamheden.

Zijn kanaal = mond, keel

Ouwe moer = moeder

Stuurboords - kak = rechtervoet/been

Waterdichte deur = De marine schepen zijn verdeeld in compartimenten die afzonderlijk waterdicht af te sluiten zijn dit gebeurd met zo'n deur.

Trok aan zijn platpalen =  Ging er vandoor.

Potje = Biertje

Maatje = Vriend

Bottelier = De slager en beheerder van de voeding.

Muf of kutje muf = bezopen

Toko = verkoopplaats van bier en andere lekkere dingen.

Tidoeren = Slapen.

Stuk in der kont en/ of reet = straal bezopen.

Kajoe = Timmerman.

Tampatje = bed.

Vette pijp = dikke lul.

Platkakken = platvoeten

Kak = voet

Peren = zuipen

Rampokte = jatte 

 Gakken = zo veel mogelijk drinken en /of eten zo snel mogelijk 

Huppelwater = voor de wandelaar vieux

Mabok = dronken.

Klus = Hoofd

Baks of Baksmeester = De ongegradueerden schepelingen werden ingedeeld in bakken waar dan de baksmeester de leiding over had.

Kat vangen = salaris krijgen

Sepatoes = schoenen.

Ketelaar = die ergens later voor komt b.v. het eten als hij dit van te voren kenbaar heeft gemaakt is er wat apart gehouden zo niet dan jammer.

We zij zuur = Dat ze je te pakken hebben, ook een gezegde voor als er iemand geslachtziek is 

Appa loos = wat is er

Pintoe = deur, 

Toetoep = wit

Harpstijf = stokstijf

Bakkies = streken

Hondewacht = de wacht van 00.00 tot 04.00 uur 

Joelen = Gebeurd Met Koninginnedag tijdens alle hens dan wordt er drie keer door iedereen hoezee geroepen en tevens met de pet gezwaaid.

Veer in je pet = een metalen veer die de pet mooi strak houd, de pet overigens waar het lint in zit waar koninklijke marine op staat heet muts.

Pendek = onderbroek

Handen schoon blazen - gebeurd op de bootsmanfluit 5 minuten voor vast werken is een teken om de spullen op te ruimen.

Aftrap wolf = einde wolf

Kooien af = Dan mag je naar bed.

Vlag neerhalen = de vlag gaat bij zonsondergang neer ( behalve varend dan blijft hij dag en nacht hangen) en wordt niet gestreken zoals veel NUKUBU'S vaak zeggen.

Avondrond = de ronde die de officier van de wacht loopt 's avonds om 09.00 uur om te zien of alles rustig is.

Dit is dan een vertaling voor de mensen die ons taaltje niet begrijpen.

 

 

Dit verhaal is ingestuurd door Jaap de Vreugd, ik weet niet wie de auteur is, maar ik hoop dat hij zich meld, want ik wil het vervolg ook plaatsen en daar heb ik denk ik toestemming voor nodig.

---------

Lucky Joseph meldt ons

Mijn eerste indrukken aan boord van een oorlogsschip

Deel 1

Ik ben maar een arme hond, mijn moeder was een Schotse Terriër en mijn vader onbekend, meestal

zwerf , ik rond in de buurt van Kneuterdijk, Vijverberg en Binnenhof en luister naar de gesprekken

van de mensen.

Uiteraard kom ik veel marinepersoneel tegen; ze gebruiken vaak het

woord „luizenhuis". In het begin kon ik er niet achter komen maar na

enige tijd kreeg ik door dat men daar het Ministerie mee bedoelde, in

plaats van, zoals ik eerst dacht, mijn eigen hok. Op een goede dag,

toen ik bij mijn favoriete boom stond, zag ik een mooie auto staan

voor Lange Vijverberg no. 8.

 

 

 De chauffeur stapte er uit en opende de

klep van het bagagecompartiment, vervolgens borg hij er een koffer in maar sloot het compartiment

niet direct ……vader onbekend….. af. Ik volgde een plotselinge opwelling en sprong in het

bagagecompartiment achter de koffer. Niemand had mij door en alras zat ik in het stikdonker en

raasden we over de weg, waarheen wist ik natuurlijk niet. Gelukkig duurde de rit niet zo heel lang, we

minderden plotseling snel vaart en toen schrok ik me een ongeluk,.want ik hoorde luid getetter en

schril gefluit en de auto stopte. Na enige tijd hoorde ik

weer luid getetter en gefluit gevolgd door een zware mannenstem die riep „Doorgaan". „Hij wel",

dacht ik bij mezelf, „hoe kan ik nou doorgaan in dit nauwe hok".

Gelukkig werd even daarna de klep geopend en de koffer opgetild. Ik had scherp uitgekeken en sprong

pijlsnel naar buiten zodat ik net de trap miste die de chauffeur mij nagaf. Ik keek hem even

verachtelijk aan, trok vervolgens mijn vriendelijkste gezicht, hield mijn staart onder een domphoek

van ongeveer twintig graden (dat staat mij het beste) en liep over de voorste loopplank aan boord van

het schip waarnaast de auto bleek te staan; TROMP stond met grote letters op het achterdekhuis.

Ik moet zeggen dat ik allervriendelijkst werd ontvangen. Er stond iemand bij de loopplank waartegen

bijna iedereen „meester" zei, - hij zag er overigens helemaal niet uit als een schoolmeester -

deze figuur klopte mij vriendelijk over de rug onder het uiten van de

woorden „je zal wel honger hebben Flip". Waarop ik prompt zei:

„Lucky Joseph" is .mijn naam en honger heb ik zeker".

Een en ander was niet voor dove hondsoren gezegd en ik at gretig

alle vleesafval op, die naast de kombuis op dek lag. „Dat is een

hoge piet hier" zei ik tegen mezelf, „ik zal hier maar blijven".

Plotseling trok een pracht gezicht mijn aandacht. Een heel stel

matrozen liep met grote karkassen van varkens en koeien naar het

achterschip en ging daar een trap af. Ik volgen natuurlijk, het leek

me verstandig om haarscherp in de gaten te houden waar het vlees

werd opgeborgen. We gingen door een net uitziende gang met aan

weerszijden hutten weer naar achter en door een luik verdwenen de

karkassen.

 

Na een tijdje kwamen de matrozen weer naar boven,

kennelijk om nog meer te halen. Ik nam de kans waar en slipte naar beneden, door het luik, het was

een prachtgezicht, om van te watertanden; hopies vlees en andere levensmiddelen. Na even een

vluchtige inspectie te hebben gehouden slipte ik weer de gang in, ik stond op het punt om naar dek te

gaan ……..boven de vaste kooi….. toen er plotseling een boom van een kerel uit de deuropening

van een hut kwam en een luid gebrul uitstootte: „Hofmeester"!: Ik schrok me een hoedje en was met

een sprong in de hut ernaast. Er heerste hier wel een vriendelijke atmosfeer, bovendien stond er een

foto op het bureautje waarop een dame en een heer - vermoedelijk de bewoner van de hut - benevens

een hondje. Het leek me verstandig om mijn tenten maar bij deze hondenliefhebber op te slaan, dus ik

dook in het bagagenet boven de vaste kooi, om een behoorlijke piepslag te

maken. Mis evenwel. Nauwelijks was ik in de hut of het gordijn werd met

een wilde ruk geopend en een ruwe kerel liep naar binnen onder het uiten van

de kreet „XY sluiten", bovendien had hij een stuk ijzer in zijn hand.

Dit geheel beviel mij allerminst dus nam ik een geweldige sprong de gang

in - voor zover je met mijn Schotse Terriërpoten kan springen - en stiefelde naar de bak. Het was een

drukte van belang aan dek en alras had ik in de gaten dat we bezig waren van de kade weg te gaan;

later hoorde ik dat men dat „ontmeren" noemt. Ik moet zeggen dat ik er plezier in begon te krijgen,

per slot van rekening een hond moet toch ook eens iets van de wereld zien. Ik klom een paar trapjes

hoger en belandde in een hut die vol stond met allerlei toestellen, er zaten een stelletje lui met

telefoons op hun hoofden en verder hoorde ik geluiden als van een dozijn tjilpende vogels.

„Volkomen onbegrijpelijke zaak dit" dacht ik en liep naar voren, daar was een hokje met een matroos

er in, die zich blijkbaar bijzonder zenuwachtig maakte, want hij stond alsmaar aan een wiel te draaien

en niet eens steeds dezelfde kant uit maar nu eens

 

…..naar het achterschip…….

naar linksom, dan eens rechtsom. Telkens riep iemand van bovenaf met een bijzonder barse stem wat

en dan begon die matroos weer te draaien:

Stuurboord aan boord!……. Stutten…….. Rechtzo…… Bakboord 10……Opkomen;

uit een en ander begon ik te vermoeden dat hier het schip werd bestuurd. overigens was ik blij dat ik

dat niet hoefde te doen, wat een mensenbaan! 's Avonds sloop ik doodmoe van alle nieuwe indrukken

door het volksverblijf.

Sjonge, wat was het hier hard stikke vol, overal hingen de kooien.

Einde 1e deel

 



“Lucky Joseph”

deel 2

Op reis met Smaldeel V - Schietoefening

MET een schok werd ik wakker, een soort doffe dreun had mij ruw uit Orpheus' armen weggemaaid.

Ietwat verwilderd keek ik om mij heen, de hut was in schemerdonker gehuld, het poortje was

geblindeerd en uit de cacaphonie van geluiden begreep ik, dat we nog steeds voeren.

- „Woemm!!!!" -

 

Ik rolde bijna mijn bagagenet uit, een gloeilampje boven mijn

hoofd gaf de geest en spatte uit elkaar, een en ander werd mij te

machtig, ik sprong uit het net, op de kooi, vervolgens op de grond,

zwiepte mijn staart tussen mijn derrière en sloop behoedzaam de hut uit en naar boven.

Toen ik naar buiten keek, kreeg ik een loeiende wind in mijn snuit en begon het schip

plotseling snel te draaien, waardoor het een behoorlijke helling kreeg;

beneden hoorde ik allerlei glazen en borden met groot lawaai stuk vallen,

ik rolde bijna over dek en op hetzelfde ogenblik

-- „Woemm!!!!" –

- Mijn oren flapperden en ik rook een scherpe lucht, mijn

jachtinstinct fluisterde mij in dat dit nu kruitdamp was;

 

 ik begon plezier te krijgen in dit gekkenhuis -

dit was iets interessanter dan de Kneuterdijk en wandelde naar de brug.

Langs de ziekenboeg komende zag ik nog net kans om ongezien een paar oordopjes weg te ratsen, die

ik onverwijld in mijn oren klemde, want die klappen vond ik toch wel wat erg hard.

Op de brug aangekomen zag ik een apart schouwspel. In het midden op een soort barbierstoel zat een

kennelijk belangrijk persoon, want hij had veel goud op zijn mouwen, verder stond er een hele stoet

omheen; met z'n allen keken ze gespannen met kijkers in dezelfde richting. Een van die lui - hij had

een grote neus -schreeuwde plotseling in mijn richting „Love dog!" „Ha, die moet ik te vriend

houden, die houdt tenminste van honden," dacht ik in mijn onnozelheid. Toen ik mij even..

omdraaide, zag ik evenwel, dat kennelijk die hondenliefde op wat anders sloeg, want in deze

waanzinnige. wind werden snel een paar vlaggen omhoog gesleurd

…”Woem!!!”….

Ik viel bijna van mijn staanplaats af (zitplaatsen werden hier kennelijk niet op prijs gesteld).

Nu zag ik duidelijk lange steekvlammen uit de kanons schieten en weer rook ik die scherpe lucht, die

me aan de jacht deed denken: „Ha ….Hunter….Heerrr-lijk" gromde ik diep achter in mijn keel en ik

voelde mijn hormonen in mij rammelen.

„Stuurboord twintig!" „Dekkend!" „Speed two four!" “Down!” „Speed two four!" „Division

answer four answer turn!" „Contrasein overal" „Uitvoeren!" „Down!"

De orders flitsten kanan en kiri, iedereen had blijkbaar wat te zeggen, af en toe werd op vinnige wijze

iemand die kennelijk iets fout had gedaan weer in het gareel gesleurd door de opperste baas in de

scheerstoel.

„Wat een bedrijf, zorg dat je er bij komt", dacht ik.

Plotseling viel mijn oog op een open staande deur in een toren, die midden op de brug stond, ik liep

naar binnen en zag daar een heel stel kerels zitten, die door kijkers loerden en aan wielen draaiden.

Een van hen interesseerde mij bijzonder. Aan zijn kleding te oordelen was hij matroos, hij had een

vriendelijk gezicht met een paar prachtsnorren en helderblauwe ogen; hij boezemde me wel

vertrouwen in dus ik besloot om eens nader kennis te maken met deze orang,

wanneer hij het wat minder druk had.

Ik stapte weer naar buiten en daalde af op het seindek; daar was het volle pannen, vlaggen werden

omhoog en omlaag gesleurd en het geklepper van seinlampen was niet van de lucht.

Hier had ik de gelegenheid om eens om mij heen te kijken en nu zag ik een tweetal schepen aan BB

op twaalf streken (hoe vinden jullie mijn scheepstermen?), die ook al allerlei vlaggen aan hun ra's

hadden wapperen; dit was dus weer een ander gedeelte

van het smaldeel.

 

Ze sloten zich achter de Tromp aan en toen nam langzamerhand de drukte af,

een hele massa mensen kwam van de brug naar beneden en kennelijk was het nu

tijd voor het eten.

Aangezien eten een bezigheid is, die altijd mijn bijzondere belangstelling geniet,

besloot ik maar eens een rondje door het schip te maken.

Vooruit zat iedereen aan de bakken, ik had al gauw mijn kennis met de snorren in de gaten.

 

„Hallo Flippie, maré sini" riep hij.

Ik vond dit niet al te best, Flippie vind ik een intens burgerlijke naam en bovendien ligt Maleis mij niet,

ik liet hem dan ook mijn penning zien, waarin zeer duidelijk mijn naam is gekrast.

Overigens had ik geen spijt van zijn uitnodiging, want er viel nog al wat af.

Via de gouden bal, waar ik even een borrel meepikte, belandde ik bij het achterdekhuis.

Ik was hier nog niet binnen geweest, het zag er zo voornaam uit.

,Smaldeelcommandant" stond op de deur.

,Aha", dacht ik, dus bij hem ben ik blinde passagier geweest. Voorzichtig sloop ik

naar binnen en kwam in een ruim vertrek, de heren zaten aan tafel, de

commandant, die ik al eerder op de brug had gezien zat ook aan en nog iemand, die uit het gesprek de

Chef Staf bleek te zijn.

Het gesprek ging over Stockholm.

Dit nu leek mij bijzonder interessant, dus bleef ik nauwlettend luisteren. Weldra werd het mij

duidelijk, dat de reis naar deze schone plaats voerde; mijn hart ging wijd open, want ik had al eens

eerder van collega's op de Vijverberg geoord dat in het bijzonder de vrouwelijke bevolking aldaar zo

aantrekkelijk is.

Verder hoorde ik, dat de omstreken er bijzonder mooi moeten zijn en dat er diverse feesten zouden

worden gegeven voor de opvarenden van het smaldeel.

„Hoge pit" dacht ik, liep door de gamelle naar buiten toen de hofmeester juist aan het bedienen was,

zodat ik net de tijd had om een “hoog fijn„ stukje roast-beef mee te sleuren.

Ik wilde weer naar mijn hut gaan, toen ik evenwel door een stel officieren werd opgemerkt, die bij de

bar stonden. „Hier Joseph" werd er geroepen.

„O, heden, daar is het weer van optappen", dacht ik, want eigenlijk was ik erg moe zo langzamerhand.

De officier E.I. stond achter de bar en schonk me een borrel onder mijn neus.

Alras begon ik mij een stuk beter te voelen. Ik moet zeggen, dat de stemming zeer geanimeerd was.

Eén hunner haalde een doedelzak te voorschijn en al spoedig gingen wij in optocht een ronde over het

halfdek maken, muziek voorop en ik luid blaffend er omheen.

Tegen middernacht liep het feest langzamerhand ten einde. De G.I. officier zei, dat hij maar gauw naar

kooi ging, vanwege de nachtelijke ontmoetingsoefening, die de volgende dag zou worden gehouden.

Dit leek me ook interessant, ik had wel eens een dergelijke oefening op de Vijverberg en de

Kneuterdijk gehouden, maar nog nooit op zee.

Ik wenste het gezelschap beleefd welterusten en zwaaide mijn hut in; was zo vermoeid, dat ik maar

amper de sprong naar mijn net kon halen. Weldra sliep ik als een blok hout.

Mijn slaap was die eens rechtvaardige.

 

Deel 3

Nachtelijke ontmoetingsoefening en mijn eerste “bakje “’

VANDAAG zit ik op een uiterst lage pit. Ik sta namelijk voor twee feiten op parade en ben nu doodsbenauwd dat dit bakje mij een paar

passagierdagen in Stockholm zal kosten.

Het was ook wel behoorlijk pech, eerst snaaide de

gamelle-chef (overigens een vriendelijk man) mij dat ik weer wat in het

lekbakje van de ijskast deed en het tweede feit was nog veel erger. Toen ik

langs de kombuis liep namelijk, zag ik de kok de proefbordjes in het

daarvoor bestemde kastje doen. Ik had reuze honger en van een onbewaakt

ogenblik maakte ik gebruik om de bordjes leeg te eten en vervolgens het

deurtje weer netjes dicht te klappen.

Toen de kok evenwel op de brug kwam was de boot aan, want hij opende

met een elegant gebaar het deurtje en gaf de kolonel een leeg proefbordje.

Die arme kok, hij keek alsof hem zojuist was aangezegd, dat hij de rest van

zijn leven moest varen.

De kolonel gelastte een onderzoek en aangezien ik nu eenmaal een redelijke

graad van eerlijkheid bezit, leek het me beter om maar voorgaats te komen en

mijn zonde te bekennen, met als resultaat een tweede notitie in het

vlaggeboek. .

 

 

Om tien uur moest ik aantreden voor de hut van mijn gastheer, die optreedt als mijn divisiechef (ik ben bij het „niet ingedeelde" dekspersoneel). .. .

het eerste bakkie . .

Om elf uur was het parade - achteruit. Alle honden, wat voelde ik me klein. Ik stond helemaal op de linkervleugel van het gestraftengelid aangetreden en keek vol ontzag naar het „vriendenkringetje",

bestaande uit Commandant, eerste officier, schipper, onderofficier van politie en de betrokken divisiechef.

Eindelijk was het mijn beurt. ,

,Scheepshond derde klas Lucky Joseph" riep de schipper. Ik uitte een korte militaire blaf, zwiepte

mijn staart en oren in de houding en dribbelde met een matig looppasje naar de commandant; op twee meter hield ik halt. „Kom wat dichterbij"

beet de Onderofficier van politie mij toe en vergezelde deze woorden met een middelmatig harde trap tegen mijn achterste. O, wat voelde ik me klein.

Iedereen keek strak en dreigend naar me, vooral die schipper keek zo doorborend.

„Ja. Joseph, dat is niet zo fraai, waarvoor jij hier moet komen," begon de

kolonel.

(Ik schudde zwijgend mijn kop).

Besef je het ondisciplinaire van je gedrag? Waarom doe je dergelijke grapjes in het lekbakje?"

„Omdat de stortkoker te hoog voor mij is, kolonel," zei ik met een prop in mijn keel; meer kon ik niet

uitbrengen. „Hm", zei de kolonel, „en wat heb je te zeggen over je tweede vergrijp?"

„Geen excuus, kolonel" was mijn antwoord. „Dan zal ik je voor een en ander corrigeren, ga je gang maar" en met een lichte hoofdknik kreeg ik permissie om af te druipen.

Die avond toen ik weer mijn net in wilde springen zag ik het rapportenboek bij mijn gastheer op tafel liggen.

Ik kon niet nalaten om even te kijken wat ik had getrokken.

 „Een dag licht arrest en een dag strafdienst à 1 uur per dag z.g.g. v.zo. en z.l.l.b. i.o.g." stond er.

Dit nu was volkomen abracadabra voor mij, doch de oplossing kreeg ik toen de officier van de wacht mij de straf „aanzegde".

„Een dag licht arrest en een dag strafdienst à een uur per dag; zeer goed gedrag, verzachtende omstandigheden en zeer lage

lichaamsbouw in aanmerking genomen"; wegens „het voorproeven van schaften, terwijl hij daartoe

niet bevoegd is en het wateren op plaatsen waar zulks niet is geoorloofd."

Nee, ik moet zeggen dathet mij erg meeviel, ik vond dit een billijke straf, bovendien slofte ik zo nog net vrij voor Stockholm.

De onderofficier van politie vertelde me dat ik de volgende dag in rusttijd een uur psalmen zou

moeten zingen met twee andere gestraften. Ik had er weliswaar geen flauwe notie

van wat eigenlijk met „psalmen zingen" werd bedoeld,

maar ik besloot geen voorbarige vragen te stellen en af te wachten.

Dien avond was het „nachtelijke ontmoetingsoefening".

Ik was reusachtig benieuwd, want zoiets had ik nog niet meegemaakt.

De smaldeelcommandant sloeg als scheidsrechter zijn hoofdkwartier op in de kaartenkamer

en het smaldeel werd verdeeld in twee partijen. Wij stelden een

.,raider" voor en de fregatten waren onze tegenpartij.

Verder kreeg ik ook een baan toegewezen, namelijk ordonnans smaldeelcommandant, ik kreeg een keurig

berichtenkokertje aan mijn halsband gebonden en moest alle berichten van de smaldeelcommandant naar de radio brengen

en terug en ook indien nodig naar brug-of commandocentrale.

 

              „psalmen zingen"

De avond was prachtig, de zee was volkomen vlak en de Tromp trok er een kaarsrechte voor doorheen, de duisternis viel langzaam in.

Opeens gingen de lichten uit, nu werd het pas „Echt," ik begon er helemaal in te komen.

Op de brug was alles stikkedonker, hier en daar gloeiden lampjes die wijzerplaten verlichtten als even

zo vele glimwormpjes. Zwijgend tuurden de commandant en de officier van de wacht op het radarscherm of naar buiten.

Plotseling een kreet uit de commandocentrale: „Echo drie vijf nul dertien."

Opeens was alles in leven. Ik besloot naar de radiohut te gaan, aangezien mijn hondenverstand mij zei, dat de vijand misschien wel het een en ander te zeggen zou hebben.

In de radio was alles stil; de telegrafisten luisterden gespannen, koptelefoons over de oren; alleen de morsetekens van de marineomroep Nederland tjilpten onverstoorbaar door, als een trouw baken in de aether.

Plotseling mengde zich een nieuw geluid met de andere

tekens, iets hoger en sneller was dit, de telegrafist tikte reeds

op zijn schrijfmachine en reeg de morsetekens aaneen tot een

bericht.

Met een snelle beweging scheurde hij het berichtje van de

papierrol af, deed een afschriftje in mijn kokertje, ga.f, me een

klap op mijn bil en zei: „Voorde smaldeelcommandant Lucky, zet 'm op!».

Ik dribbelde zo hard als ik kon naar buiten, stootte mijn kop tegen de kist met de noodbatterij op het

seindek, .mompelde een verwensing, zag sterretjes, wipte over de drempel van de kaartenkamer en

stootte de chef aan. Deze nam het bericht uit mijn kokertje en las het; zijn gezicht begon te glimmen.

„Ha, ze hebben ons," glimlachte hij.

 

„Dat zou je in oorlogstijd ook niet zo zeggen mannetje" dacht ik en sprong op de kaartentafel, waar ik mij in een hoekje opschoot om eens even een blik te werpen op het generale plot van de beide partijen.

Het werd me nu duidelijk dat de vijand - bestaande uit de fregatjes - weldra binnen schoots-afstand' zou zijn. De chef staf had ondertussen een paar berichten geschreven, waar ik weer mee naar de radio rende. Het werd nu volle pannen, ik bleef heen en weer rennen en kon het nauwelijks bijhouden.

Op de brug was alles in actie, het was ondertussen alarm zeedoel gehouden en iedereen was nu op post.

De kanons stonden in de richting van de vijand, de sluitstukken waren geopend en de lichtgranaten bij de hand.

Ondertussen was de Tromp vier en twintig mijl gaan lopen.

Ziedend raasden de ketelfans en de lage schoorsteen braakte gloeiende lucht en pijpluizen uit, sissend sneed de boeg door het water en de wind bulderde, en rukte aan mutsen en petten . . . . Beng ! !

Een witte lichtflits, een langzaam wegstervend geloei van de wegsnellende granaat een halve minuut later bungelde plotseling een dwaallichtje in de lucht, dat langzaam naar beneden zakte. Een tweede granaat schoot gillend door het luchtruim om enige seconden later in een tweede dwaallichtje te veranderen, dat achter zijn broertje aan naar

beneden zakte. Ik was een en al opwinding, de lichtgranaten wierpen een spookachtig bleek licht op het schip en op de gezichten van de mensen aan dek, het schip draaide nu langzaam bakboord uit en ik hoorde de commandant roepen „Vuur openen".

„Waarop?" dacht ik en ik keek nog eens nauwkeurig naar het verlichte gedeelte van de kim en ja hoor, daar zag ik twee bleke streepjes, waar plotseling een paar fel witte vlammetjes uit schoten.

„Vijand heeft vuur geopend" hoorde ik op hetzelfde moment de officier van artillerie praaien.

Even later ontsproten plotseling schuin boven ons schip een stelletje parachutelichten, de vijand was dus kennelijk bezig om ons te verlichten.

Ondertussen was de Tromp reeds aan het vuren, dit werd - aangezien het een oefening was - aangegeven door vuurseinen met de seinzoeklichten, die op de vijand waren gericht.

„Pang, pang" hoorde ik boven ons en op hetzelfde moment baadden we in een zee van licht. Vier lampions hingen boven het schip. Ik zag dat de Tromp weer koers ging veranderen en dat er een nevelgordijn werd gelegd, bovendien braakte de schoorsteen nu ook dikke wolken witte rook uit, waarachter het schip geheel schuil ging..

„Ha,” dacht ik, „wat zal de chef van de wacht in de vetput een lol hebben, nu mag hij eindelijk eens wel rook maken!"

In de kaartenkamer had de chef het druk met het uitdelen van schade.

Van de Tromp viel een ketelruim uit plus de hele hoofdbatterij en de divisiecommandant van de fregatten verhuisde naar de eeuwige jachtvelden, met zijn schip.

„Hoe zou de werkelijkheid zijn?" dacht ik. Hier en daar branden, zich in het zweet werkende SBD-ploegen, gillende gewonden, lekke stoomleidingen enz. en onwillekeurig gingen mijn gedachten naar die sobere koperen gedenkplaten, die in havens altijd netjes opgepoetst aan de wanden van het achterdekhuis worden opgehangen.

Hoeveel ellende, trots, glorie, enfin, wat voor mengelmoes van alles zit er achter die koperen gedenkplaten verborgen?

„Ga uit de kinken Lucky!" werd me plotseling toegeroepen; ik schrok op uit m'n gepeins en sprong opzij voor een aantal lieden die een „gewonde" op een. stretcher naar de ziekenboeg zeulden.

Plotseling flapten de lichten weer aan. „Oefening geëindigd," werd er op de brug geroepen en de man aan de TBS gaf dit sein door aan onze ex-vijand, waar plotseling ook de lichtjes weer aan floepten.

Vredig sloot het stel fregatten zich achter ons aan; we waren als een stelletje vrindjes, die moe van het spel, gezamenlijk weer huis toe gingen . . . .

's Middags 13.30 uur.

De zon brandt op het achterdek, de Tromp baant zich alleen een weg door de Oostzee.

Doodse stilte heerst alom, iedereen maakt zijn middagpiepslag, het tentdek ligt vol van lui die in de zon liggen te bakken.

Het enige geluid dat de stilte verbreekt is het schuren van het zware steenblok, dat ik aan een touw om mijn nek voortsleep, over de planken van het dek. „Sjonge, dat valt niet mee zo'n strafdienst"'

Vier vierkante meter moest ik blank schuren, „en pas op als je heilige dagen laat" had de bootsman gezegd, „want dan mag je het nog eens dunnetjes overdoen."

En zo dribbel ik moeizaam heen en weer op mijn korte pootjes, het zware blok achter mij aan. De drie andere gestraften zorgen voor water en zand en zijn bezig met stukjes glas de laatste olie- en verfvlekjes uit te krabben. Zo af en toe komt de onderofficier van de wacht even om de hoek van het dekhuis kijken of we nog wel werken.

Eindelijk klinken er vier glazen. De De korporaal van de wacht komt aangeschreden en maakt het steenblok los, vervolgens marcheert hij ons af naar de de

midscheeps. Daar is het inrukken, een handeling die ik nog niet volkomen meester ben.

De rest van de middag heb ik besteed aan mijzelf, om me eens helemaal op te knappen voor Stockholm. Om drie uur had ik

met de barbier afgesproken en prompt op tijd stond ik bij de deur van zijn hut. De vorige klant was net klaar,

dus ik sprong in de stoel en liet mij eens heerlijk trimmen.

Ik vind de barbiershut een van de prettigste plaatsen aan boord. Het is er rustig en het ruikt er lekker. Ja, die barbiers hebben het nog zo gek niet in de navy, want 's avonds slaan zij hun tampatje in hun hut op en liggen heerlijk rustig; in feite hebben zij een privéhut met vaste wastafel. Ik liet me ook nog een friction aanmeten, om vooral mijn nekspieren weer eens lekker los te maken, die waren namelijk wat stijf geworden van het psalmen zingen.

Na een uurtje was de barbier klaar, ik keek eens in 3e spiegel en vond mezelf toch wel een soort heer. Mijn borstelige wenkbrauwen waren iets bijgeknipt en daaronder blonken guitig mijn. . . .diepbruine ogen.

Mijn oren waren kaarsrecht en mijn vacht was lekker ruig, kortom ik voelde mij .als een „jonge god in opleiding". Van de kapper vertrok ik naar de schoenmaker, die een mooie halsbandvoor me had gemaakt, speciaal om de wal op te gaan.

De portie kronen . . .

Tenslotte moest ik nog naar de secretais om mijn portie kronen in ontvangst te nemen, zorgvuldig werden ze voor me uitgeteld; toch wel een verantwoordelijke functie voor zo'n man, dacht ik, als maar op al dat geld te moeten letten, geen

wonder dat hij er zorgelijk uitziet en al kaal begint te worden.

Ondertussen hoorde ik het fluitje van de schipper;

vast werken!

Zie zo, die middag was ook al weer om, nu nog een warm bad nemen en dan is alles kits en fijn voor

Stockholm.

Whoopee ! !_ !

 

Deel 4

Verblijf in Stockholm

Ik werd met een schok wakker en realiseerde me, dat er iets anders was, maar wat, dat drong nog niet tot mijn slaapdronken kop door. O, ja natuurlijk, het gezang van de schroeven was opgehouden. Voorzichtig stak ik mijn kop door het poortje en merkte dat we stil lagen, de zee was spiegelglad en hier en daar lagen kleine rotsachtige eilandjes achteloos neergeworpen, begroeid met laag struikgewas en dennen.

Een klein motorbootje hakkeplofte naar ons toe en zette twee in het blauw geklede mannen af, die langs een jacobsladder naar boven klauterden.

De schroeven zetten zich weer in beweging en ik nestelde me eens gemakkelijk voor het poortje om uit te kijken toen ik weer die kreet „X en Y sluiten" hoorde weerklinken. Hier moest ik niets van hebben en ik wandelde snel de hut uit naar dek. Het was heerlijk weer en er zat iets pittigs en prikkelends in de atmosfeer, ik zoog de lucht met volle

teugen in mijn machtige borstkas doch moest kuchen en ademde gauw weer uit, „dat roken is toch wel de pest", dacht ik.

Ondertussen schoven er steeds meer eilandjes langs en weldra voeren we door een

soort vaarwater met vele vertakkingen landwaarts. Hier en daar tussen het groen waren

leuke huizen met vlaggestokken in de tuin, waaraan grote Zweedse vlaggen

wapperden.

Mensen kwamen naar buiten en zwaaiden. Ik kreeg een idee en rende naar het seindek, sprong op de

vaste verschansing en loerde door de grote kijker naar een paar meisjes die zwaaiden. De kijker was

verrassend goed, „O la la" gromde ik diep achter in mijn keel en keek vol waardering naar het

landschap dat zich voor mijn ogen ontrolde.

Welk een lijnen- en kleurenspel! Vergenoegd ging ik een etage hoger, om daar eens een , kijkje te

nemen. Op de boeg was iedereen kennelijk in een zeer opgewekt humeur,. parmantig dribbelde ik

naar voren en groette de Kolonel en de Officier van de wacht en keek eens wie de twee lieden waren

die ik aan boord had zien klauteren. ...loerde door de grote kijker...

 

 

De ene was kennelijk de loods, daar hij zich met de navigatie bemoeide, en de ander bleek de

liaison-officier te zijn; luitenant ter zee der eerste klasse Akeson van de Zweedse marine.

 Ik stelde mij netjes voor en na het wisselen van de gebruikelijke beleefdheidsfrasen zoals „wat mooi is het hier" en „hoe vindt U het in Zweden" begon ik voorzichtig te informeren naar de vermakelijkheden in Stockholm.

Alras kreeg ik de indruk dat een paar vermoeiende dagen in het vooruitzicht stonden, laat naar kooi (of helemaal niet), feesten hier en feesten daar, afspraakjes maken op het Sturaplan, dansen in Skansen etc.

Na een paar uur kregen we de stad in het zicht, een panorama om niet gauw te vergeten. Op de voorgrond liggen mooie gebouwen zoals het Koninklijk Paleis, de opera en het fort, en daarachter tegen de heuvels mooie flatgebouwen, kerken en woonhuizen;

dit alles gebouwd op vele eilanden verbonden door fraaiebruggen. Ik kon me nu de uitdrukking „Venetië van het Noorden" wel

begrijpen.

Intussen kregen we het fort „Kasten Holmen" in zicht over stuurboord en het signaal „Jagers van Van Dam" weerklonk; snel trad de

bemanning van de saluutbatterij aan, in de verte kon ik op Kasteel Holmen ook al de saluutbatterij onderscheiden met de

bedieningsmanschappen en een muziekkapel.

Even later klonk het signaal „vuren", langzaam rees de Zweedse vlag in de voortop. Ik was snel op stuurboordsbrugvleugel gesprongen naast het peilkompas, ging netjes „op zitten" en op het moment, dat het eerste schot er uit ging bracht ik mijn rechtervoorpoot schuins bij mijn rechteroor, zoals voorgeschreven in het nieuwe reglement eerbewijzen.

Eerlijk gezegd viel het me niet mee om zolang mooi te zitten, temeer daar direct na ons saluut de

Zweedse batterij begon en bovendien speelde de kapel op de wal daarna nog het Wilhelmus.

Half verstijfd sprong ik na aftrap van mijn verheven zitplaats af, de commandant knikte mij goedkeurend

toe, dit deed mij plezier en trots stapte ik de brug af; „als ik zo door ga word ik nog tweede klas ook" dacht ik.

 

Het schip zwaaide langzaam rond en er werd meerrol geblazen. Overal heerste activiteit, trossen werden klaargelegd, sleepboten kwamen langszij en langzaam schoven wij langs het Oostelijke deel van de Stadsgorden, waar tenslotte werd afgemeerd ......

„Er gaat weer een sloep, er gaat weer een sloep, er gaat weer een sloep naar de wal!" schalde het door het schip.

Van kanan en kiri schoot iedereen naar de valreep, waar netjes werd aan. getreden.

Iedereen zag eruit om door een ringetje te halen, vouwen als messen in de broeken, gladgeschoren wangen, blinkende schoenen en tanden en de „wolf smile" op het gelaat.

Ik had mij ook keurig opgefielemeurd. Mijn zwarte vacht was glanzend geborsteld en mijn wenkbrauwen had ik wat ruig naar voren gekamd, zodat mijn ogen daar guitig doorheen glinsterden,

ik wist namelijk bij ondervinding dat de teefjes van de Kneuterdijk dit altijd vreselijk spannend vonden.

Als nu de inspectie ook maar goed zou verlopen!

Die ondergeschikte officier van de wacht was zo langzaam met Inspecteren en de officier van de wacht die lange donkere tweede klas uit de commandocentrale - zat bepaald hinderlijk in mijn richting te kijken.

Langs de achtervalreep zag ik enkele officieren, waaronder de eerste officier, van boord lopen. Ze waren keurig opgedoft, moesten zeker naar een feest, ze stegen in een autobus die stond te wachten. Eindelijk was de inspectie afgelopen. Tussen de benen van de passagiers slipte ik de valreepaf, ik zag dat de autobus aanstalten maakte om weg te rijden en aangezien ik een hekel heb aan lange einden lopen, wipte ik vlug naar binnen en ging op de achterste bank zitten, naast de chef wijn-toko.

„Zo Josep, stuk hoogfijne bagger" zei deze, „kun je het niet langer houden en moet je weer persé de wal op".

Ik gromde maar wat, per slot van rekening deze bus was niet voor manschappen en als ik een hoge rug ging voeren, liep ik hoogstens het risico dat ik op straat werd gezet. Alras zoemden we door de straten van Stockholm, wat ik zo zag langs glijden kon best mijn goedkeuring wegdragen. Uit de gesprekken in de bus kon ik opmaken, dat we naar een cocktailparty in het huis van de Nederlandse zaakgelastigde gingen. Aangezien bij cocktailparties over het algemeen heerlijke dingen worden opgediend besloot ik mee te gaan; je kunt nooit weten wat er afvalt! Na een half uurtje rijden stopten we bij een mooi huis in de buitenwijken. In optocht ging het de tuin door en naar binnen.

Voorop liepen de officier van artillerie, mijn gastheer (in de wandeling genaamd „Sjonnie") en de verbindingsofficier. De eerste officier, die met de chef wijn-toko voor mij liep merkte op, dat je wel kon zien wie weer het hardst naar de drank liepen. De salon was hardstikke vol met mensen en daar ik steeds onder de voet werd gelopen slipte ik in een onbewaakt ogenblik in de aanrechtkarner …en

…..Zeemansliefde……… daar stond ze. Haar ogen waren lichtbruin en glansden vochtig, haar schuin omhoog geheven kopje ging gracieus over in een slanke hals, die op haar beurt overging in de volle lijnen van haar …O la la, ik werd er warm van. Ze stond hoog op haar poten en ik keek gefascineerd naar haar fijne linker-achter-enkel, waar het rythmisch kloppen van een adertje ook haar emotie verried. Mijn staartje begon zenuwachtig te trillen…….

Zij wandelde snel naar buiten op het grasveld en bleef daar staan, ik dribbelde haar na en draaide een cirkeltje om haar heen. Zij snuffelde ...... Ik snuffelde...... „Ik ben Lucky Joseph en van redelijk goeden huize". „Ik ben Carla en vaak alleen". „Ga je mee uit?" “ O Ké". En zo gingen we samen op stap ......

's Ochtends om vijf uur kwam ik pas aan boord, de zon was al weer op. Amechtig, de tong uit de bek wankelde ik de valreep over en meldde mij af bij de officier van de wacht. What a night!

Ik had nog net voldoende energie om mijn passagierskaart te halen en naar de hut te lopen. Mijn gastheer lag al te snurken, de sprong naar boven kon ik niet meer maken dus plofte ik als een zak veer onder het bureau ......

De volgende dag had ik nog een behoorlijke kater (voor zover een hond een kater kan hebben). Dat Zweedse aquavit bleek toch wel venijnig spul te zijn; geef mij maar Bols dan voel je tenminste wat je binnen krijgt!

Ik hield me 's ochtends heel rustig en nam me voor om na de rijsttafel nog een tukje te doen, alvorens de wal op te gaan. Rijsttafel vind ik altijd iets aparts; trouwens iedereen aan boord is er gek op. Het is altijd stiller dan gewoonlijk tijdens het schaften, iedereen heeft slechts tijd om te laden. Vooral dat hete spul vind ik heerlijk, sambal noemen ze het.

Mijn vriend met de snorren vertelde laatst aan een stelletje derde klassers (naar aanleiding van de sambal) de geschiedenis van de zeer zeldzame vogel genaamd „breng

breng", of op z'n Maleis de “boeroeng breng breng". Deze vogel leeft uitsluitend in de binnenlanden van Borneo en voedt zich alleen met lomboks (Spaanse pepers); na de maaltijd vliegt hij altijd achteruit, om zich het achterste te koelen.

Nu dat laatste daar kan ik van meepraten, ik herinner me nog hoe ik me na de eerste rijsttafel hier aan boord voelde als een ramjet met defect koelsysteem.'

Na mijn middagdutje en een fris warm bad ging ik wederom de wal op.

Ditmaal liep ik met een stelletje leden van de gouden bal, aangezien Carla vandaag bezet was. We gingen naar Skansen. Nu, dat is een waar paradijs. Flicka's in overvloed en allemaal even wakker…..o, neen, ik bedoel „vacker"!

Grappige taal dat Zweeds het lijkt veel op Hollands, doch snel en op z'n boerefluitjes uitgesproken. Er was een meisjesband en een grote danstent, waar de Koninklijke Marine in zeer los verband, verkenningsacties hield. Jonge,

jonge, kijk die majoor-telegrafist eens rond zwieren, zou hij thuis bij moeders ook zoveel te vertellen hebben? In ieder geval heeft wel zo langzamerhand het woord vlagvertoon een diepere betekenis voor me gekregen.

Moe, doch voldaan ging ik weer naar boord. Onderweg ontmoette ik een huis, waar ,hot dogs" op stond.

Ik natuurlijk benen te kort, om er heen te lopen. Aanvankelijk was ik teleurgesteld, niet te vinden wat ik verwachtte, maar ik moet zeggen die worstjes waren overheerlijk en ik had weer watnieuws geleerd.

De volgende dag had ik de wacht. Natuurlijk een vervelende zaak, maar dat moet nu eenmaal ookgebeuren.

 

De laatste dag ben ik weer met Carla uitgeweest en heb mijn restant kronen aan haar verspeeld. Ik moet zeggen, dat ik het helemaal niet zo gek vond, dat we de volgende dag weer naar zee gingen, want Carla werd een beetje sentimenteel en daar houd ik niet van. Die vrouwen weten toch ook nooit van maat houden! Het was dan ook met een zeker

gevoel van opluchting, dat ik de volgende dag op het achterdek was bij de meerrol, terwijl zij met haar bazin aan de wal stond.

Trouwens er werden veel relaties verbroken, waarvan sommige flicka's getuigden, die hartverscheurend huilend langs de kant meeliepen, terwijl het schip langzaam weggleed.

„Ziezo, dat hebben we alweer gehad" zei de Chef Staf, die ook stond te kijken, „nu op naar weekprogramma zes".

Ik wandelde nog eens de campagne op en neer, stoer mijn zeebenen tonend, blafte voor de laatste maal tegen Carla en ging toen met 'n zucht van verlichting naar mijn tampat. Stockholm exit!

Einde 4e deel

Deel 5

Terug naar huis Exercise “progress”

ALLES is op aan boord!

Negat bier, negat coca cola, eieren etc .... Werkelijk de hoogste tijd dat we binnenlopen.                                                                                Iedereen ruikt als het ware de wal en het aantal privé-telegrammen dat naar Scheveningen gaat (zoals „Ben gauw thuis mijn poesje - Flip" en vele andere van dergelijke strekking) is groot.

Het menu is de laatste dagen eentonig, „nu al driemaal achter elkaar gebakken eelt met blauwe ogen", hoorde ik vooruit iemand zeggen. 

Ik heb onmiddellijk gevraagd wat dat betekende want ik ben namelijk tuk op scheepstermen; welnu eelt blijkt te zijn vlees, dat gedurende onbepaalde tijd gebeukt, gekookt, gebakken en gebraden is, tot het volledig onherkenbaar is geworden als zodanig, waarna het wordt opgediend als „runderlap". Het heeft alsdan de hinderlijke eigenschap om zich overal waarmogelijk tussen tanden en kiezen knijp te zetten.

De „blauwe ogen" zijn van de aardappelen -tussen twee haakjes, en om even haarscherp te zijn - niet van de nieuwe, maar van de oude.

Gelukkig maar dat daar tussen in zo af en toe de nassi verschijnt of de verse sla.

 

Een der laatste dagen voor binnenkomst was erg aardig, want de smaldeel-commandant vatte het plan op om een dagje op de Dubois mee te varen.

De Dubois, waarde lezers, is een belangrijk schip, want daar huist namelijk de Commandant Divisie-Fregatten nummer een", afgekort CDFREG 1

(kan ik nooit uitspreken zonder te spatten).

Aangezien ik al eens een keer als blinde passagier mee ben geweest met de smaldeel-commandant (afgekort CSML), leek het me niet meer dan logisch om hem nu eens als lid van zijn staf te vergezellen.

Het was gelukkig een vrij gunstige gelegenheid, zodat ik niet veel' moeite had om de sprong te maken vanaf het bordes van de trap in bakboordsmotorsloep.

Weldra staken wij, af om de tocht te maken naar de ,Dubois, waar inmiddels iedereen keurig stond aangetreden. Ons sloepje danste op de

golven, zo af en toe zonken we weg in 'n dal, waardoor we alleen maar water zagen om even later weer de Tromp en de fregatten te zien opduiken bij het passeren van een golftop.

Het overstappen van de dansende sloep op het bordesje van de neergelaten statietrap vereiste watmeer behendigheid; ik had wel in de gaten dat je niet tussen die trap en de sloep moest komen wantdan bleef er niet veel meer van je over dan een vetvlek.

Ik keek dus eerst haarscherp uit hoe de Schout bij Nacht en de chef staf het deden, vervolgens trok ik mijn onverschilligste tronie (zo'n beetje half verveeld weet je wel) en wachtte tot de sloep op een golftop lag, waarna ik een achteloos sprongetje nam en op de trap belandde.

Vervolgens tuinde ik nog steeds met mijn onverschilligste gezicht naar boven, keerde mij even stram in de houding naar de vlag (staart en oren „harpstijf" omhoog) en wilde achteloos tussen het haagje valreepsgasten doorlopen, ware het niet dat de schipper hen deed inrukken.

Dit kon ik de goede man natuurlijk niet kwalijk nemen, per saldo ben ik nog maar „puppes drie".

We begaven ons direct naar de brug.

De CDFREG bleek een vrij groot en stevige man te zijn met brede kaken (als je scherp kijkt zit er ook wat onderkin bij); hij ging ons voor naar de brug.

Het sloepje vande Tromp was nog niet gehesen, of de vlaggeseinen gingen daar al omhoog. Allerlei onbegrijpelijke uitdrukkingen flitsten langs mijn hoofd, doch uit het geheel begreep ik wel dat we gingen manoeuvreren.

Ik was opgetogen over het leuke gezicht van de drie schepen, elk hun ra's versierd met telkens wisselende bonte rijen vlaggen en op,de bruggen kleine hoopjes witte stippen zichtbaar, veroorzaakt door de even zovele witte petten van de „brain trusts".

Telkens als er weer een sein omhoog ging op de Tromp, bladerde men in dikke boeken, om op te zoeken wat de bedoeling was en vervolgens gaf CDFREG zijn „brain trust" in korte bewoordingen order wat er moest gebeuren.

Onder de bedrijven door werden dan nog waar nodig terechtwijzigingen gegeven (bij de Marine genaamd „uitlazers").

„Ik heb geen slingerkoersen gevraagd" beet CDFREG door de spreekbuis naar de roerganger. „Snapped Hornblower" prevelde snel de officier van de wacht achter de woorden van CDFREG. Ik vond Hornblower wel een toepasselijke bijnaam voor CDFREG.

Na een tijdje begon ik me wat te vervelen op de bok, dus besloot ik eens een praatje te maken met de eerste Officier. Deze trof ik aan in zijn hut, zijn baard gaf hem een bijzonder waardig aanzien, doch zijn glinsterende blauwe ogen spraken gans andere taal. In ieder geval maakte het geheel de indruk op me, van niet geheel ongevaarlijk te zijn voor het zwakke geslacht. De eerste Officier wilde juist gaan optappen, toen er een boodschap kwam, dat de CSML weer van boord zou gaan, dus begaf ik me ijlings naar boven en sprong in de gereedliggende sloep ... ..

De volgende dag hadden we de fregatjes vaarwel gezegd, die zouden in Nieuwediep blijven, wij gingen Linéa recta naar Hoek van Holland. Als gewoonlijk begroette de Hollandse kust ons met een gure en loeiende wind en regelmatig kwamen ijskoude stuifzeetjes over dek.

Ik begon me een beetje draaierig te voelen en was erg blij toen we de loods hadden opgepikt en tussen de pieren naar binnen gleden; eindelijk rust, tot we over enkele dagen weer dit gat zouden verlaten om ons te begeven naar „Exercise Progress", waar ik al veel over had horen gonzen aan boord ......

Vrijdag 1 Juni 8 uur.

In een lange linie voer smaldeel vijf in de richting van de baai Douarnenez. Ons smaldeel was uitgebreid en bestond uit Tromp, Dubois, van Ewijck, Kortenaer Marnix, Tijgerhaai, Zeehond en Zwaardvis. De laatste drie waren evenwel niet bij ons, want de onderzeeboten moesten in Brest

verzamelen.

Het was prachtig weer, in scherpe tegenstelling met de avond tevoren, toen we de Evertsen ontmoetten, die terugkwam uit Korea. Om half tien waren de Franse en Noorse schepen die reeds in de baai ten anker lagen in zicht; even voor tien uur werd onze formatie verbroken en een ieder stoomde naar de voor hem bestemde ankerplaats.

Om een uur kwamen de Engelsen aan, eerst een stelletje jagers, fregatten en een kruiser en vervolgens, als een grote hen die haar kuikens voor laat gaan, de Indomitable" het vIaggeschip van Commander in Chief Home Fleet

Toen werd het volle pannen. De officiële bezoeken namen een aanvang, overal snorden motorsloepen tussen de rijen schepen en de kanariepiet van de schipper kon zich domweg niet meer stilhouden (zo noem ik z'n bootsmansfluitje).

Ik had me verdekt opgesteld, om al dit gedoe eens goed op te nemen. Het valt niet mee om aan boord te komen als je een hoge piet bent (een VIP noemen de Engelsen dat).

Het geduvel begint al, als in de verte een sloep kennelijk op de Tromp komt afhollen, dan loeren diverse lieden door kijkers om te zien wat of erin zit, dat is namelijk te zien aan de vlag die wordt gevoerd.

Het is blijkbaar een hoge, want de schipper sart z'n kanariepiet heftig op en vier kerels komen van uit een of andere hoek aanhollen om zich bij de statietrap op te stellen; dat zijn de valreepsgasten.

De Smaldeelcommandant, de commandant, de Eerste Officier en de Officier van de Wacht

stellen zich ook op; de schipper blijft bij z'n vier „gasten". ……stram in de houding….

Nu is alles klaar en dus gooit op dat moment iemand uit een poortje papier. snippers naar buiten, die natuurlijk door de wind binnenoord komen en tergend langzaam op dek dwarrelen.

„Wie is die zak"! sist de eerste officier tussen z'n tanden tegen de officier van de wacht, die wat bleek is geworden. Haastig wordt een en ander weg gegraaid en de tamboer maakt op order van de eerste officier een ontzettende hoop lawaai; ik zit verdwaasd te kijken hoe iedereen in de houding klimt en officieren vervolgens de groet brengen.


borst vol batons en zware borstelige wenkbrauwen

Beneden aan de trap, onzichtbaar voor mij, is ondertussen het gegorgel van een motorsloep hoorbaar, de kanariepiet van de schipper krijgt de jitters en daar verschijnt een tanige lange figuur, met zware borstelige wenkbrauwen en de borst vol met zware batons, gevolgd door een aantal officieren behangen met keesjes (zo noem ik nestels).

Dit nu is Admiraal Vian met één oog, C in C Home Fleet, hij groet de vlag, snel schiet zijn blik over het schip, vervolgens wandelt hij tussen de valreepsgasten door en wordt begroet door CSML; na enig handschudden verdwijnt het gezelschap in de kajuit.

Vijf minuten later komt opgewonden de hofmeester van de CSML aansnellen om te zeggen. dat C in C weer van boord moet. En zo gaat het deze eerste dag door; bezoeken, tegenbezoeken, conferenties, officieren aan boord, officieren van boord; minstens vijf nationaliteiten zie ik die dag Fransen, Engelsen, Noren, Denen en Hollanders natuurlijk.

Tussen al deze bedrijven door is de verbindingsdienst alweer druk aan het oefenen, vlaggen gaan op en neer en overal flitsen de seinlampen tot 's avonds laat toe.

De tweede dag herhaalt zich het spelletje en de derde dag stomen we dan eindelijk met onze twee zusjes, de Georges Leygues" en de „Swiftsure". De Georgues Leygues" is een mooie slanke Franse kruiser, die door iedereen „gorgeous legs" wordt genoemd; zeer toepasselijk vind ik. De „Swiftsure" is een minder mooie doch zeer efficient uitziende Britse kruiser, die bij ons aan boord vreselijk vulgair „zweetzuur" wordt genoemd. Wij varen in het midden, „gorgeous legs" voorop; alras wordt er een behoorlijk gangetje ingezet.

De officier van artillerie is een en al activiteit, deze eerste middag is voor hem erg belangrijk omdat er een gemeenschappelijke gevechtschietoefening zal worden gehouden. Ik vind dat vreselijk opwindend, want een gevechtschietoefening met de volle batterij heb ik nog niet meegemaakt. Juist nadat we enige manoeuvres hebben uitgevoerd, verschijnt een motortorpedoboot ten tonele; met grote witte snorren komt hij aangehold en blijft naast Swiftsure varen.

Enige tijd later vraagt Swiftsure permissie om de formatie tijdelijk te verlaten voor het aan boord nemen van een patiënt. Een half uur later komt Swiftsure ons alweer achterop, ditmaal zij met grote snorren. Haar lamp gaat knipperen en vertelt ons, dat een patiënt met blindedarmontsteking aan boord is genomen, die nu wordt geopereerd.

„Toch wel meesterlijk", dacht ik bij mijzelf, „stel je eens voor hoe zoiets honderd jaar geleden had moeten gebeuren!"

Swiftsure is nu weer op post achter ons en op bevel van „Gorgeous" worden de sokken erin gezet en met 24 mijl stuiven we door het water, de vijand tegemoet. De vijand bestaat uit een lange gevechtsschijf gesleept door een sleepboot met harkploeg. „Zouden daar nu uitsluitend harken zitten", dacht ik eerst, maar, later werd me duidelijk gemaakt dat de harkploeg. bestaat uit een stel lieden die de aanslagen registreren, zodat naderhand de resultaten precies vast liggen.

Op de brug is het hoge druk geworden, de braintrust is compleet aanwezig. Moet U zich even goed zo'n tafereel voorstellen lezers; laat ik beginnen met het lawaai. In een hoek staat luidkeels gorgelend de luidspreker van de TBS; daar komen orders over van het vlaggeschip. Daarnaast is de luidspreker van de commandocentrale, daar worden met keiharde stem dingen gebruld die bij iedereen bekend zijn, of niemand interesseren.

Daarnaast hangt de huistelefoon, die af en toe rinkelt. Dit alles wordt vermengd met het geloei van de ketelfans en de kroon komt pas op het werk als de boffins worden bijgezet. „Boffins", waarde lezer is geen verbastering van „boffers", want als ze aangezet worden maken ze een lawaai als twintig speenvarkens, die, men een duimschroef op de neus; heeft gezet. Maar ze schijnen wel nuttig te zijn en een hoop vuur te kunnen spugen.

De officier van de wacht heeft het doorlopend razend druk. Hij neemt juist een peiling. Als de TBS zijn gegorgel onderbreekt en begint te wauwelen: „Thies ies gérard , zegt ,gorgeous" met een heerlijk week Frans accent, „execute to follow turn two three five-speed two five ovèrrr". „Officier van de wacht heb je dat begrepen", zegt de Kolonel. „This is goldrush-roger out" zegt de seiner. „Brug wat voor koers liggen we" vraagt de commandocentrale (dit alles tegelijk).

De ware officier van de wacht is een soort duizendpoot, drie dingen doet hij tegelijk, tussen de bedrijven door komt de onderofficier van de wacht melden dat divisie B heeft afgelost, de machinekamer krijgt een uitlazer dat er teveel gerookt wordt, (geen sigaretten hoor!) en op dat moment lispelt gorgeous liefjes „Thies ies gérard stand by - stand by -execute goldrush - over!"

„Goldrush-roger out", zegt de seiner en tegen de officier van de wacht: „Uitvoeringssein meneer!"

De officier van de wacht schiet naar de spreekbuis en mist nauwelijks de hofmeester van CSML, die is komen opdraven met een presenteerblad met drie koppen thee voor „the big brass" (CSML, Cdt. en chef staf).

De officier van de wacht heeft nauwelijks door de spreekbuis tegen de roerganger gebruld „stuurboord vijftien" of er rinkelt weer een andere telefoon; „mag ik lens pompen" vraagt de machinekamer. De Smaldeel-commandant staat onverstoorbaar kalm te midden van dit tumult met

glundere ogen van zijn kopje thee te genieten. „Heb je hem wel, eens op z'n strot gezien"? zegt zachtjes de ene adelborst tegen de ander.

„Waar ga je naar toe" roept de kolonel vanuit z'n scheerstoel eensklaps, „je draait veel te hard".

Weer schiet de officier van de wacht naar de spreekbuis en roept „opkomen tot midscheeps!"

Inmiddels is de officier van artillerie op de brug gekomen en heeft het laatste open plaatsje bezet, schuins achter de scheerstoel. „Batterij gereed" meldt hij aan de kolonel. Het moment van vuren is nu bijna aangebroken, een ieder loert door kijkers naar de schijf, die ergens aan de kim ternauwernood zichtbaar is. Op Georges Leygues schieten plotseling twee vlaggen omhoog; „vuur openen" roept de stafofficier verbindingen naar de commandant.

Hij had het nog niet gezegd of uit de slanke lendenen van „gorgeous" schieten een paar oranje vlammen naar buiten. „Wat een venijnig wijf", flitst het door m'n brein. „Woemm!!!" Een hete rookwolk slaat me in het gezicht en m'n strottenhoofd wordt een decimeter naar binnen gedrukt.

Met onfeilbare zekerheid valt het clear vieuw screen aan scherven; dat gebeurt altijd als kanon twee met kaliber schiet.

Het lawaai is nu niet meer van de lucht; het is een machtig gezicht, deze drie schepen van verschillende naties eendrachtig door het water te zien jagen met vuur uitbrakende zijden, hel en verderf zendend naar de schijf, voorwaar een voorbeeld van samenwerking. Zweetzuur is het snelste,

salvo na salvo wordt eruit gejast met angstig korte tussenpozen. Wij zijn door onze oude installatie het langzaamst, doch onze salvo's blijven dekkend.

Weer schieten een paar vlaggen omhoog op gorgeous „Vast vuren"! Ik ben blij dat dit is afgelopen, hier ben ik te fijn voor gebouwd. De vaart wordt nu geminderd en het volgende punt van het programma komt aan de orde namelijk het „bevoorraden ter zee" en wel het overgeven van zware lasten. Dat heb ik nog nooit meegemaakt, dus ik besloot dit eens haarscherp gade te slaan. De fregatten die aan de oefening deelnamen hebben zich in drie linies opgesteld en de drie kruisers splitsen zich en gaan elk voor een der linies varen. Wij komen voor de linie waarin onze eigen fregatjes zijn.

Door middel van vlaggeseinen worden de schepen aangewezen die langszij moeten komen. Zo krijgen wij de van Ewijck over SB. Het weer is prachtig en de zee kalm, dus het aantal toeschouwers aan dek is enorm. Langzaam schoof de van Ewijck naast ons; onze majoor-konstabel stond al met het

lijnschietgeweer op het tentdek, popelend van ongeduld om zijn talent te tonen. Eindelijk krijgt hij toestemming om te schieten. “Pang'-" - -. _.

Met een elegante boog schiet het koperen roetje met de lijn eraan op de van Ewijck af, die inmiddels tot ongeveer veertig meter is genaderd! Op de bak van de van Ewijck staat een sergeant rustig te mijmeren. Naar lichaam is hij aan boord doch naar geest kennelijk ver weg, waarschijnlijk bij

moeders. Iedereen schreeuwt „pas op", doch dat gaat hem niets aan en met een nijdige klets valt het koperen roetje net achter hem op dek, de lijn over zijn schouder. Een luid gelach stijgt op van beide schepen. De sergeant houdt met een schok overal, kijkt boos en geeft de lijn door naar achter. „Hij was al dood, maar het was hem nog niet aangezegd", roept iemand achter me.

Ondertussen wordt snel aan de overgeschoten lijn een zwaardere overgetrokken en daarna nog een zwaardere met een blok met haak eraan. Verder is er nog een lijn met verdelingen tussen de beide bruggen teneinde de afstand te controleren. Nu gaat de zware last over; het is een dieptebom, die met vereende krachten aan boord van de van Ewijck wordt gesleurd. Inmiddels heeft aan BB de Dubois haar zware last gekregen en even later zakken de beide fregatjes na te hebben losgemaakt weer af, doch niet nadat hun commandanten eerst de groet hebben gebracht aan CSML.

De beide andere kruisers zijn ondertussen ook klaar en al gauw komen er de nodige orders van ,.Gorgeous", want we moeten weer op weg voor de volgende fase, waarin wij een zeer passieve rol spelen, we zijn namelijk schip in het convooi gedurende de komende nacht en de daarop volgende

morgen. Er gebeurt die nacht niet veel, behalve een aanval van motortorpedoboten even na middernacht. Hier krijgen we weer het bekende spel van de lichtgranaten, terwijl wij ditmaal rustig toeschouwer zijn. Als kleine schimmen zien we zo nu en dan een MTB langs de kim schuiven en daarmede is het verder bekeken.

De volgende dag om twaalf uur breekt voor Georges Leygues en ons het moment aan om ons uit het convooi te verwijderen en ons om te toveren in twee magische figuren, de zogenaamde „green raiders" of op z'n Frans de „Raidèrrs Vèrts".

Prompt om twaalf uur geeft CSML order om naar Commander Cruiser Squadron two in marinetaal CS2) te seinen: „Request permission to proceed in execution of previous orders". De SOV vertaalt dit prompt in seintaal en even later komt het antwoord van CS2: „Affirmative".

CSML kreeg er nu recht plezier in want het werd zijn beurt om de lakens uit te gaan delen en binnen de minuut krijgt „gorgeous" order om post te vatten achter ons op koers 350.

Terwijl wij ons uit het convooi begaven en de schepen daarvan langzaam tot schimmen werden aan de heiige kim, begon nog een lampje te flitsen aan boord van het Zweetzuurtje. De SOV, de chef seiner, kortom iedereen die kan opnemen leest het sein mee af: „A bas les Verts"!

„Ha, ha,” de CSML lachte breed uit. „Goeie Zuur" roept hij en zegt: , sein terug „Do svidonie". Dat betekent in het Russisch „Tot ziens".

“Lucky Joseph”

 

 

Deel 6

MET 18 mijls vaart glijden we door een vlakke zee met „Gorgeous" achter ons aan; ik zit achteruit op het dieptebommenrek en sla haar gade door de kijker van mijn gastheer. Zacht deinend snijdt ze smeuïg door het water, ik richt mijn kijker iets hoger en bespeur een aantal officieren op de brug, ze redeneren op typisch Franse wijze, met veel gebarentaal. Nu glijdt mijn gezichtsveld over het seindek en ik zie weer die grote borden, waar met krijt de seinen op worden geschreven die de lui bij de vlaggekasten moeten hijsen. Wat een 'lol hebben we daarom niet gehad!

…Dank zij deze borden, die ook vanaf ons seindek te lezen waren...

En ik beleef weer in gedachten de manoeuvreeroefeningen van gisterenmiddag. Hoe snel ook „Gorgeous" seinen omhoog- hees, de Tromp herhaalde ze gelijktijdig, dank zij deze borden die ook vanaf ons seindek te lezen waren met behulp van de grote kijkers.

Onze seiners lachten in hun vuistje, pas op het laatst kreeg men het op de Gorgeous Leygues door en toen gingen ze kleiner schrijven! Een der seiners op de „Gorgeous" zie ik plotseling onze kant uitkijken en vervolgens een „K" seinen in onze richting;

ik weet dat zulks betekent „klaar om te ontvangen" en als ik mij omdraai en naar ons seindek kijk, zie ik dat er inderdaad een seintje overgaat.

 De Stafofficier-verbindingen (afgekort SOV en in de wandeling genaamd Suikeroom Victor) die inmiddels ook op de campagne een luchtje is komen scheppen leest het sein af en zegt „Love abie". ,,Wat heeft de liefde ermee te maken Suikeroom?" vraag ik hem.

De SOV kijkt mij schuins aan langs zijn grote neus en zegt: „De liefde komt overal bij te pas Lucky, dat hoor jij met jouw ervaring en leeftijd te weten!" „Die heeft mij zeker met Carla gezien in Stockholm" denk ik; „maar nu alle liefde ik bedoel alle gekheid op een stokje oom, wat betekent dat sein?"

 „Act indepedently" zegt suikeroom Victor, kijk maar!

 En jawel hoor, „Gorgeous" draait haar slanke steven sierlijk van ons af en gaat haars weegs  „Good hunting" seinen we haar achterna en weldra heeft zij haar mooie vormen kuiselijk in de nevel verborgen, als een bayadère achter de klamboe., dus tijd voor de borrel; er blijkt ook voor mij een glaasje te zijn ...... Na enige tijd verlaat ik het gezelschap, gelaafd naar lichaam en geest, met nieuwe wijsheid overladen en - daar ben ik

Ondertussen zijn de officier E.L, het hoofd M.K., mijn gastheer Sjonnie en de gamelle chef ook naar boven gekomen en ik bevind mij ongewild in deze kring van ouden daar ik een redelijke graad van bescheidenheid bezit trek ik mijn beste conduite-gezicht en houdt voorlopig mijn mond.

„Hallo lui", zegt de gamelle-chef lijzig, „zullen we het maar weer eens over de vrouwen hebben". „You have a one track mind sir", merkt Suikeroom op, doch zijn woorden. worden overstemd door een gehuil van verontwaardiging bij de rest, hetgeen bij mij sterk de indruk wekt, dat Suikeroom van zijn gemoed ook geen dubbelspoor maakt.

Het gesprek blijkt zich uiteindelijk te concentreren op personeelszaken; dat is marinegesprek nummer drie. U moet namelijk weten waarde lezer, dat er vier marinegesprekken bestaan en wel: nummer een - vrouwen; nummer twee - het katje (en dat betekent heus niet felix domesticus) en het schaften; nummer drie - personeel; nummer vier -algemeen.

Ik leer tijdens dit gesprek veel geheel nieuwe dingen onder anderen dat je het marinepersoneel kan verdelen in de volgende vier hoofdgroepen: 1e Dom en ijverig, dat zijn de slechtsten want die doen alles fout; 2e Dom en lui, dat is niet zo erg, want die lui doen toch niets, dus ook niets verkeerde; 3e pienter en ijverig, dat is hoogst onaangenaam, want die doen alles zelf en laten niets over; 4e pienter en lui, dat zijn de besten, want die doen alleen het uiterst noodzakelijke zelf en laten veel aan anderen over, verder doen ze nooit iets onnodigs. Ik knik tevreden en deel mij in gedachten in bij categorie

nummer vier, immers was dit niet zo dan had ik a. nog op de Kneuterdijk rondgezwalkt; b. naar de Tromp gelopen in plaats van me te laten rijden.

Inmiddels is de hofmeester van de wijntoko komen opdraven met wat geestrijk vocht want het is even over zessen

zeker van - met een aantal extra punten voor m'n eerstvolgende conduite (en die is belangrijk, want daar moet ik eerste klas op worden)! De duisternis begint langzaam in te vallen en daar ik niet in het stikkedonker naar de brug wil wandelen, aangezien ik anders mijn poten stoot tegen allerlei uitsteeksels op het tentdek, loop ik maar vast naar boven. Dit keer besluit ik om eerst eens een kijkje in de commandocentrale te gaan nemen, daar ben ik nog nooit geweest en dat is toch eigenlijk te gek voor een aankomend scheepshond eerste klas. Ik heb de grootste moeite om dat hok binnen te komen.

De ingang is afgesloten met zwart gordijnen, hetgeen me doet denken aan die kermistent in Brussel waar ik vroeger eens was;

 „for men only” stond erop; Aangezien ik mij volkomen bevoegd acht, loop ik naar binnen, of beter gezegd klim, want de drempel is abnormaal hoog. Vervolgens raak ik volledig verward in de dubbele lagen zwarte gordijnen die door de tocht naar buiten bollen en

tenslotte rol ik als een kluwen naar binnen en kom terecht tussen de benen van een vent die op een stoeltje zit en aan wieletjes draait. De vent in kwestie schrikt zich eerst een hoedje en ontdekt dan dat ik het ben. „Laat me niet zo schrikken rothond" zegt hij. „Wat ben jij vreselijk ruw" bijt ik van me af, „als mijn moeder dit had gehoord, zou ik vast niet met je mogen omgaan!"

Radar, waar blijft mijn peiling nou zit niet te snurken!" roept iemand met gezag vanuit de duisternis. De vent kijkt haastig weer op z'n toestel. Zie je wel, dat komt ervan, onze lieve Heer ziet alles" sis ik en loop haastig door om een trap te ontwijken, ondertussen breng ik hem in de gedachten onder bij de tweede hoofdgroep. Langzamerhand begin ik aan het schemerduister in dit vertrek te wennen zodat ik de zaak eens op mijn gemak kon opnemen. Het geheel geeft de indruk van een soort spiritistische seance van lui die conduite hebben gehaald bij de duivel; in boeken heb ik daar wel eens over gelezen. De lange donkere officier met Franse naam, hij bespeelt de doedelzak in z'n vrije tijd, zit aan een lessenaartje in het midden, met een onwaarschijnlijk groot aantal knoppen. Verder zitten in allerlei hoeken en gaten lui te turen op spookachtig groen verlichte ronde schermen, dan wel tekeningetjes te maken op perspexplaten. Waarde lezers, dit zijn nu de rapp's. Denk er om ik maak geen schrijffout, het is wel degelijk met twee p's; ik weet dit allemaal van de schrijver van het bureau commandement, die in z'n vrije tijd ook rapp is.

 In het midden staat een soort tafel met glazen blad; heel modern. Onder het blad zit een machientje dat een geluid maakt als een ouderwetse koffiemolen die met oneindig kleine rokjes wordt rondgedraaid. Voorts werpt van onder tegen het glazen blad een lampje zijn lichtstralen.

Ik vraag aan de doedelzakspeler of dit nu de tafel is waar je een andermans brieven ongeopend op kan lezen vanwege het doorvallende licht, doch hij schudt meewarig het hoofd: „Neen, Lucky, dit is nu een zogenaamde automatische plottafel".

„O", zeg ik, maar begrijp er nog niets van; „smeden jullie hier dus de complotten om de vijand te verslaan?"

„Neen, plotten heeft niets te maken met complotten; hier tekenen we alle bewegingen van vriend en vijand op, zodat we steeds een overzicht hebben, en dat noemen we plotten."

Ik spring op de tafelrand om eens een kijkje te nemen, ik moest wat dringen want er staat nogal wat rapp-volk omheen.

Het verlichte papier biedt een rustige aanblik en is nog vrijwel maagdelijk; ik zie alleen een streep met pijlen en dat moet onze koers voorstellen. Ik ben hier gauw uitgekeken en wil weer van de tafel af springen als plotseling een keiharde stem in mijn oren dreunt.

 „Commandocentrale hier brug verzoekt decca-positie van 2200". Ik schrik me een hoedje en val van de tafel af. Een der jeugdige officieren grijpt een microfoon en zegt: , Commando centrale rudolf uit", vervolgens buigt hij zich over een kastje met een paar metertjes die zenuwachtig trillen en af en toe verspringen. De metertjes worden afgelezen en ik kijk nieuwsgierig toe wat het officiertje nu gaat uitvogelen. Hij buigt zich over een zeekaart die hardstikke vol is met strepen die kris en kras door elkaar lopen en weet daaruit op een of andere manier onze positie vast te stellen, die hij vervolgens doorgeeft naar de brug. Tot nu toe heb ik altijd gedacht dat Decca een firma is die zich bezighoudt met grammofoons en platen, maar nu weet

ik beter. Ondertussen komt er wat meer leven in de brouwerij. Helemaal op de rand van het radarscherm is een flauw lichtvlekje verschenen: zo af en toe verdwijnt het om nu en dan weer op te lichten als de fluorescerende secondenwijzer (daar lijkt het op) langs schiet. Je voelt de atmosfeer van

verveeldheid in dit hok wegtrekken en plaatsmaken voor een zekere spanning. De doedelzakspeler rapporteert onmiddellijk naar de brug „echo-twee drie vijf-achttien over". ,Ei, ei" zegt de brug. Ik trippel naar boven om te zien wat daar nu gaande is. De commandant en de CSML zijn beiden in de

kaartenbak gedoken, ik zie alleen maar hun benen en zitvlakken, de rest is verscholen achter het gordijntje; het tafereeltje doet me denken aan twee heren die in filmautomaatjes kijken waar je ondeugende filmpjes door kan zien.

Nu komen ze eruit. „Ja, ik geloof wel dat dat de voorhoede is" zegt CSM," laat maar alarm maken".

De officier van de wacht draait de schakelaar van de alarmschellen om en door het hele schip beginnen ze te tjingelen. Van kanan en kir! komt iedereen aangelopen. “Was ik maar thuis bij moeders" moppert er een „die houdt tenminste alarm in d'r eigen tijd!" Ik snel naar de kaartenkamer en gord mijn berichtenkoker om.

De Chef Stafen CSML zijn nu ook in de kaartenkamer en confereren met elkaar.

„Ja" knikt CSML, „stuur maar een melding aan de Georges Leygues".

Ha, het is er dus van! Ik rits de CS het telegram bijna uit de handen en ren ermee naar de radio. Daar

heerst een serene rust, hoewel het station wel vol is in verband met het alarm. Ik arriveer. bij de chef

station die het telegram in ontvangst neemt en plotseling een en al actie wordt. Roep Gorgeous maar

vast op" zegt hij, hier komt een flash".

Onmiddellijk beginnen antenne-relais rythmisch mee te klapperen met de sleutel, die door de rappe vingers van een der telegrafisten eerste klas wordt bediend: „Gorgeous" wordt opgeroepen. In mijn gedachten zie ik haar een slordige honderd mijl verderop als een slanke schim in de donkere nacht voortschieten, met gedoofde lichten, en loerend op dezelfde buit als wij: koopvaarders, volgeladen met kostbare zijden stoffen, Spaanse matten aan boord, wierook en de mirre, specerijen, Spaanse pepers, blanke slavinnen ...... maar neen lezers, verontschuldig mij, nu sla ik op hol, ik wil het te mooi maken.

Ondertussen heeft de telegrafist zijn oproep beëindigd en iedereen luistert in uiterste spanning of er antwoord zal komen; het welslagen van het plan hangt namelijk van deze verbinding afpas als wij „Gorgeous" kunnen vertellen wat wij waarnemen, is het voor haar mogelijk om met de door CSML gewenste tussenpoos van de andere zijde door de voorpostenlinie te breken en het convooi aan te vallen. En jawel hoor! Keihard begint er opeens iemand door de radio te piepen, „Gorgeous" geeft haar strijdmakker antwoord en de „Flash" vliegt over. Ik krijg het nu zeer druk en niet ik alleen, want een stroom van berichten begint te vloeien en op de brug, in de commandocentrale, in de kaartenkamer en de radio werkt iedereen in hoogspanning om niet alleen voor ons maar ook voor ;,Gorgeous" een zo duidelijk mogelijk beeld van de situatie te vormen.

Ik moet naar de commandocentrale om iets aan CSML te brengen die daar als gekluisterd staat aan de plottafel. Op het radarscherm bij de ingang zie ik al dat we er tot onze nek toe in zitten, het eerst zo schone scherm lijkt nu wel op een veld schapewolkjes. Wel acht witte stipjes zijn te zien en van schuin omhoog komt er nog een stel aan. Het plotvel is nu vol met lijnen en als dit werkelijkheid is, dan zit ik liever op de Kneuterdijk, want we offeren ons op, dat is zo klaar als een klontje. De CSML glimt van voldoening; zijn opzet is gelukt, kennelijk concentreert de gehele voorpostenlinie zich op ons en nu heeft „Gorgeous" vrij spel om het venijn, dat in haar slanke lendenen is geborgen, op het convooi los te laten. Het gaat nu heel snel, we worden omringd door vijanden, die met rood licht flitsen geven in onze richting om kanonvuur na te bootsen. Wij maken de ene koersverandering na de andere om salvo's te ontwijken en we nevelen en roken, maar in werkelijkheid zouden we al lang in de eeuwige jachtvelden zijn aangeland, als plotseling „Gorgeous" haar tjilpend stemmetje weer verheft om ons te vertellen dat zij nu ook torn heeft en wel van het convooi. Later horen wij dat zij er dwars doorheen is gestoomd, met zoeklichten schijnend over beide zijden ...... Het is tegen twee uur 's nachts, als het seintje „exercise completed" wordt ontvangen, zodat we de lichtjes weer aansteken en ons groene kleed afschudden; raidèrrrs vèrts eest fini! Vredig stomen we om de Zuid het convooi tegemoet, immers de orders zeggen dat we ons daarbij moeten aansluiten tot de volgende' oefening begint. Ik ben over mijn slaap heen en ga weer naar de brug.

De Kolonel zit in zijn scheerstoel; „zo Lucky", gromt hij, „jij blijft ook nergens ketelaar van".

Ik blaf instemmend en spring op de brugoverkapping aan BB, waar ik mij na het draaien van enige kringetjes nedervlij.

Het convooi begint zoetjes aan zichtbaar te worden. Steeds meer lichtjes doemen op en de TBS laat ook meer en meer stemmen horen. Ga maar met ze mee liggen" zegt de Kolonel tegen de Officier van de wacht, „dan kun je er makkelijker tussenschuiven"! , Gedwee draait de Tromp om en nu liggen we mee met een groot aantal schepen, waarvan we de posten niet weten. „Ik snap niet helemaal waar wij nu moeten komen", waag ik het te zeggen.

“Ik snap het helemaal niet" zegt de Kolonel, „SOV vraag eens wat onze post wordt!"

Op het Franse vlaggeschip de „Gustave Zédé" heeft blijkbaar iedereen al ingelegd en men bekommert zich kennelijk niet om de Tromp, arme zwerver, die er tussen moet schuiven. Eindelijk krijgen we onze post op en het is al tegen vieren als we op ons merk zijn, achter de Indomitable ...... De volgende twee dagen worden we veelvuldig geplaagd door mist en verder hebben we enige luchtaanvallen te verduren. Het worden twee inspannende dagen voor de bemanning en het is dan ook een opluchting als we eindelijk de haven van Cherbourg binnenstomen.

Nauwelijks liggen we aan de kade of „Zweetzuurtje" onze oude rivaal komt langszij van ons meren. „Gorgeous" en „Gloire" meren achter ons naast elkaar.

s Middags om vijf uur is het passagieren. Ik heb een uitnodiging gekregen om aan boord van de Gloire te komen. Dus tippel ik om half zes naar boven en zie dat aan dek iedereen keurig front maakt, de valreepsgasten staan aangetreden evenals de schipper en ik wil me juist tevreden knikkend de wal op begeven, als iemand me hardhandig opzij duwt, ik wil juist mijn commentaar hierover ten beste geven als er stilte wordt gefloten en

Vice Admiraal Mansergh, (dat is CS 2) zich van boord begeeft.

Ikslik mijn commentaar weer in en ga vervolgens in alle bescheidenheid van boord zachtjes neuriënd: ..Geduld is zulk een schone schat, dat zag ik laatst

aan onze kat". De carré des officiers supérieures" van de Gloire is stampvol. Allerlei talen worden door elkaar gesproken en naarmate de flessen leger worden begint iedereen iemand anders z'n taal beter te spreken.

Ik heb de tijd

van m'n leven met een Franse poedel die ik daar tegen het lijf loop. Ze heet

Marianne en woont op de Georges Leygues. Pikant zijn die Franse vrouwen

toch, ze kleden zich zo leuk, Marianne draagt new look, kwastjes aan de poten

en de staart en als ze kwispelt dan draait ze zo verrukkelijk met haar derrière.

We wisselen een hoop gegevens uit over onze diverse Marines en we komen tot

de conclusie dat het wel zeer wenselijk is om ook een „post exercise

conference" te houden voor de scheepshonden. Marianne vertelt me onder andere de drie regels

waaraan men zich in de Franse Marine moet houden, wil men het in de kortst mogelijke tijd tot

Admiraal brengen.

Primo: Zet altijd je naam op iedere inschrijflijst van het publicatiebord dan weet je zeker dat je nergens naast staat.

Secundo: Ga altijd prompt na vast werken de wal op, anders wordt je voor het een of andere karweitje gepikt.

Tertio: Spreek nooit kwaad over je commandant wanneer je bij een ondeugend meisje op bezoek bent, want dan komt hij het zeker te weten.

 …..Ik heb de tijd van mijn leven…

Ik strijk nadenkend over mijn snorren en vind dat hier een hoop inzit, bovendien geeft me dit moed om een iets vermeteler mopje aan haar te vertellen, dat ik hier niet zal herhalen vanwege de lezers beneden de achttien, in ieder geval valt het er goed in want Marianne houdt haar buik vast van het lachen en gichelt: „Fi donc, Joujou, mais vous êtes vraiment formidable". Ik lach van de weeromstuit mee, wat een fidele meid om me Joujou te noemen, zo typisch Frans hè, mijn zelf vertouwen neemt nog meer toe en ik geef haar speels een klapje op haar achterste. „O la la Joujou, tu brute" is het commentaar.

We hebben nu de juiste graad van verstandhouding bereikt om de wal op te gaan. Dat is evenwel gemakkelijker gezegd dan gedaan, want we zijn een eind van de stad en moeten zowat de hele haven omlopen. file kaden liggen vol met schepen en bovendien liggen er nog een heel stel jagers, 'op de boeien. Van her en der zijn de bootsmansfluitjes te horen en overal snorren sloepen door het bassin. Gelukkig krijgen we een lift van een Frans Officier, die ons midden in het stadje afzet. Marianne werpt zich nu als gids op en leidt me in een intiem straatje. Weldra zijn we opgeslokt in het schemerduister van de straatjes van Cherbourg. Het wemelt van de passagiers. Dat is trouwens geen wonder want er zullen zo ongeveer een tienduizend man een passagierslag aan het maken zijn.Alle kroegjes zijn stampvol, maar Marianne is een insider en neemt me mee naar een ogenschijnlijk gesloten huis, dat ze via een zijdeur binnengaat. We komen terecht in een gezellig intiem barretje, dat matig bezet is en worden met een hoezé'tje ontvangen; de gamelle chef en suikeroom zijn er namelijk ook aanwezig benevens een aantal Franse en Engelse Officieren en een Adelborst I die poppetjes tekent in zijn vrije tijd.

Het wordt een intens gezellige avond, op het eind als ik wat dichter tegen Marianne aan ga zitten

giechelt zij zachtjes tegen me en zegt: „Joujou, vout êtes un vraiment raidèrr, mais certainement pas vèrt!! ......

Aan alles komt een einde en zo ook aan dit verblijf te Cherbourg. En als een van de laatste schepen glijden wij tenslotte het bassin uit langs de Georges Leygues.

Eerbewijzen worden gewisseld en nog even zie ik Mariannes sympathieke staartje heen en weer zwiepen. „Partir eest mourir un peu" zucht ik; het is inderdaad waar.

Een paar dagen later glijden we alweer door de Waterweg naar onze vertrouwde ligplaats te Rotterdam.

Zestien dagen langs de wal staan ons te wachten en daarna de Noorse reis!!

--------------------

“Lucky Joseph”

Deel 7

MOEIZAAM hijs ik me met een zware koffer aan boord van Hr. Ms. „de Zeeuw", een zojuist uit  Amerika aangekomen fregat, dat met Hr. Ms. „van Zijll", bij het smaldeel zal worden ingelijfd. Er is een hoop gebeurd lezers in de zestien dagen die we binnen zijn geweest na onze terugkomst van

oefening „Progress"

Ik had een buidel vol met kat bij aankomst en heb dus behoorlijk de gebraden haan uitgehangen op mijn jachtterrein in Den Haag, zijnde de Kneuterdijk en omstreken. Het heeft me goed gedaan in het koude kikkerlandje terug te zijn en weer in mijn gezellige stamkroegje te duiken (het Jagertje) en stoere verhalen te vertellen aan de daar vergaderde menigte. Alleen heb ik me een der laatste avonden lelijk vergaloppeerd, want toen ik even na twaalven op weg was naar het schip had ik door al het bier een aanzienlijk hoge druk in het centrum, zodat ik haastig naar een paal toeschoot om daar stoom af te blazen. Helaas...... Met mijn door borrels zwemmerige oogjes had ik niet scherp genoeg uitgekeken en de benen van een agent voor een paal aangezien. Mijn metgezel vond het erg grappig, schoot in een lach en zei op zijn Haags: „Agent, dat is nu es een canis familieris, zag!"

De agent had blijkbaar geen gevoel voor humor want hij gaf me een doodschop en daar ik nog steeds door de drank beneveld was; had ik een dermate afvuurvertraging dat ik de schop niet kon ontwijken en zo lag ik naar adem snakkend op het plaveisel. Mijn metgezel hielp me op, ik kon slechts op drie poten lopen en zo hinkte ik tegen ochtendgloren de kazerne binnen; ik liep gelijk door naar de ziekenboeg waar ik als een blok op de bank in de wachtkamer in slaap viel. Het resultaat van het doktersonderzoek was echter niet mals; poot verstuikt en absolute rust gedurende vijf dagen! Dit gaf het nodige telegrammenverkeer tussen de MKDG(Marinekazerne Den Haag en CSML 5:

Het eindresultaat was een telegram van de volgende inhoud:

Van CSML 5 niet geheim uitgesteld

Aan MKDG

Info CZMNED MINMAR CDFREG DE ZEEUW

shd II Joseph stbknr. 1001 na herstel helderwaarts dirigeren en betrokkene inschepen de Zeeuw ter overvoer Tromp - 021030 A/Jul.

Hierbij merk ik nog even op (ten bate van lezers die niet thuis zijn in het luizenhuis) dat shd de officiële afkorting is voor scheepshond", als vastgesteld op initiatief van de Redactieraad van het Ministerie van Marine in beschikking No. 12356789/2398723/5136450 d.d. 30 Februari 1951.

En zodoende lezers, strompel ik dus nu de valreep op van Hr. Ms. „De Zeeuw". De ontvangst is zeer hartelijk moet ik zeggen. Het leven aan boord van dit kleine scheepje is wel heel anders als op de Tromp. Alles is veel gemoedelijker en minder officieel. 's Middags verlaten wij de haven, het weer is

redelijk en de twee fregatjes bewegen bijna niet; door het Molengat begeven we ons naar buiten, en vervolgens gaan we om de Noord, om een paar dagen later rendez-vous te houden met Tromp, Dubois, Tijgerhaai en Zeehond, die plaatsen in Schotland hebben bezocht.

De volgende morgen houden we manoeuvreeroefeningen,aangezien ik daar tuk op ben, bevind ik mij doorlopend op de brug. Het weer wordt steeds slechter en de wind steekt op tot er witte koppen komen op de golven en de fregatten hun beroemde slingerdans aanvangen. Houd je dan maar vast, waarde lezers! Ik ben op het stoeltje op SB brugvleugel geklommen en moet me behoorlijk knijp zetten om er niet af te rollen. De Commandant zit aan BB en nu eens zie ik zijn profiel hoog in de lucht en enkele seconden later beneden me vlak bij de golven. En de snelheid waarmee die fregatten slingeren, het lijkt wel een cake walk, je weet wel die dingen waar je met je vriendinnetje op gaat lopen op de kermis. Het beroerde is alleen dat je van een cake walk kan afstappen wanneer je wil, maar van een slingerend fregat niet. 's Middags neem ik eens een kijkje in radiostation en commandocentrale. Dit

laatste wordt mijn ongeluk; al spoedig zie ik alle plottafels en borden om me heen zwaaien en ik krijg een vreemde gewaarwording in de maagstreek. Met gezwinde vaart verdwijn ik naar beneden en plof op de bank neer in de longroom om weer op streek te komen. Wat een bedrijf!.

De Commandant en de niet wachthebbende officieren komen binnen en bestellen een neutje. Ook een borrel?" vraagt de commandant. “ O, heel graag, daar heb ik een reuze trek in" lieg ik met een stalen gezicht (tenminste dat denk ik). Daarna is het tafel, bij het gezicht van de in vette jus zwemmende

vangballen (gehakt) wordt het mij te machtig en na haastig een excuus te hebben gemompeld ren ik naar de railing en hup twee, daar gaat ie voor niks! De volgende dag is het weer nog beroerder, we ontmoeten de rest van het smaldeel en de oefeningen gaan nu pas goed beginnen. Het is me onbegrijpelijk hoe die lui het volhouden op zo'n heftig bewegend schip, waar je je zelfs in je kooi stevig moet vasthouden, wil je er niet uit worden geslingerd. „Ja", zegt de commandant als ik het er over heb met hem, “ik lijd hier na een paar dagen in smaldeelverband al aan de zogenaamde „Smaldeelslaap", dat wil zeggen geen slaap oftewel Chinese Zeewacht". „O", zei ik. De dag voordat we Odda binnenlopen wordt ik weer overgezet naar de Tromp, gelijktijdig met een ander stelletje „mutaties”. Ik neem hartelijk afscheid van de diverse opvarenden en weldra hobbelen we Trompwaarts.

Mijn zeeziekte ben ik gelukkig kwijtgeraakt, alleen heb ik een erg hol gevoel in mijn voorschip en ik neem me dan ook voor om het gauw weer bij te spijkeren. Als ik aan boord stap waggel ik enigszins, want het slingeren zit me nog steeds in de benen. Zodra alle sloepen weer zijn gehesen wordt het

verband geformeerd en stomen we in kiellinie naar de Hardangerfjord. Het is Donderdag, dus eten we rijsttafel en ik schaft m'n pens weer eens goed vol en zijg daarna met 'n zucht in m'n oude vertrouwde bagagenet, om eens een ongestoorde piepslag te maken tijdens de middagrust.

's Avonds is er een eenvoudige lanceer- oefening, voor zover die eenvoudig kan zijn en daarna in de schemering muziek op de bak. Het is een magnifieke gelegenheid ervoor; we schijnen nu ver genoeg van Holland te zijn verwijderd om mooi weer te kunnen hebben. De schemering zet laat in en maar heel geleidelijk wordt het donker. In het Westen is de lucht rood om langzaam over te gaan in heel diep blauw in het Noorden, een voor een worden de sterren aangestoken en het laatste restje wind dat er nog is vindt het nu ook nodig om te gaan liggen. Ik voel me heerlijk rustig en vredig en vlij me met

een zucht van voldoeningneer op het SB-ankerspil, waarbij ik helaas met mijn staartstompje een leeg coca-cola-flesje omgooi, dat kletterend op het dek valt.

“Daar valt het werkbriefje" merkt een van de stokers op die met z'n pijpje in de hand en omringd door een stel collega's op dek zit. „Je hebt toch van die lui die overal wat op weten te zeggen", denk ik. Het „strijkje" of beter gezegd het „tokkeltje", want het bestaat grotendeels uit guitaars komt er echt in, „ze spelen „Good night, Irene", begeleid door de trekpiano.

Boven op de brug zie ik de hoofden van de commandant en de chef staf over de windwering kijken. Wie is toch die ene met al die strepen" vraagt een piepjong stokertje die vlak bij me zit aan een der ouderen. “Dat is nou de commandant m'n jongen" gromt deze. Maar wie is nou die knaap daarnaast dan, is dat niet de eerste officier? "Wel nee jongen, dat is z'n maat!" is het antwoord. Ik schiet in een lach. „Heb je het door?" vraagt de oudere weer. „Wat bedoel je?" Nou, dat je belazerd wordt natuurlijk", besluit de oudere terwijl hij opstaat. „Saluutjes jonge, ik mot effe naar beneje om de

dominé te helpen de dag te sluiten".

De muziek wordt nu sentimenteel, ,terang boelang" wordt er heel toepasselijk gespeeld, want een keurig opgepoetste volle maan is inmiddels verschenen. Iedereen neuriet mee en ik heb het niet meer van ontroering, een dikke prop schiet in mijn keel, ik hef mijn kop omhoog en kreun mijn maanbluf,

„Woe hoew, woehoew ...”

„Kom maar hier ouwe kleerelijjer" zegt m'n vriend met de snorren", maar dan verder smoel houwe", en hij trekt me bij zich en krauwt me onder mijn strot, daar ben ik namelijk gek op en rillend van verrukking houd ik verder mijn mond ......

De tonen van de reveille roepen me langzaam weer terug uit het land der dromen, ik rek me eens uit en spring met frisse tegenzin mijn nest uit. Een blik uit het poortje overtuigt mij er van dat we reeds de Hardangerfjord binnen zijn gevaren want ik zie vrij dichtbij steile bergwanden met besneeuwde

toppen. Ik werk vlug mijn ontbijt naar binnen en begeef me aan dek om mee te helpen bij het jassen. Als ik bovenkom blijf ik evenwel verbaasd staan, want ik zie achteruit een man in burger, met een kist, een krukje en een handvol penselen.

Daar moet ik het mijne van hebben" denk ik, „toch wel erg

als ik als shd II niet meer weet wat er op mijn schip loos is". Ik voeg de daad bij het woord en trippel naar de man toe, hij stelt zich voor als scheeps-kunstschilder, „maar noem me maar Macbrush want zo noemt iedereen me, dus mijn echte naam doet er toch nies toe" voegt hij er aan toe. Nieuwsgierig kijk ik wat hij aan het wrochten is.

Een schaduw valt over het doek, ik kijk om en ontwaar een aantal officieren, waaronder de chef wijntoko, die evenals ik het werk bewonderen.

 „Wat moet dat nu voorstellen Macbrush?" vraagt er een.

„Een auto-ongeluk" antwoordt de wijnchef. „Toch wel grappig om als kunstschilder een reisje aan boord van één Harer.Majesteits schepen mede te maken “denk ik, „Je bent tenminste niet verstoken van opbouwende critiek".

 „Zonder gekheid Macbrush, wat moet het voorstellen?" vraagt een derde. Macbrush bekijkt zijn oeuvre eens en zegt onverstoorbaar, „dat is in dit stadium nog moeilijk te zeggen, ik zal het na de middagborrel nog eens bekijken en dan zal ik het er wel met mezelf over eens worden".

Intussen zijn we een zijarm van de grote Hardangerfjord ingevaren en nu wordt het pas opwindend. De zijarm is heel nauw en de wanden van de fjord zijn minstens 500 meter hoog zodat er slechts een vrij smalle strook licht boven ons zichtbaar is, verderop wordt alles langzamerhand in een blauwige

waas gehuld waardoor het eind niet is te zien en hier en daar steekt de zon schuins een paar zonnestralen in het fjord. Het is werkelijk een fantastisch gezicht en ik begrijp nu pas goed het ontstaan van de verhalen over trollen, gnomen en berggoden Tegen het eind van de middag bereiken we Odda, dat aan het uiteinde van deze fjord ligt. Een paar uur later ligt het smaldeel als een stelletje speelgoedscheepjes tussen de geweldige rotsmassa's aan weerszijden. Het gezellige gedoe dat altijd plaats heeft bij aankomst in een plaats, neemt een aanvang. Sloepen snorren af en aan, commandanten komen aan boord voor het houden .van een bespreking, de burgemeester van Odda komt op tegenbezoek, passagiers gaan van boord, etc.

De volgende dag ga ik met een maat de wal op om een autobustocht te maken met het oogmerk mijn ethno-logische en grafische kennis te verrijken. Ik moet zeggen dat het hier werkelijk iets te betekenen heeft, wanneer je buschauffeur bent. De wegen zijn ijselijk smal en vol met bochten en kronkels, afgewisseld door nauwe bruggen en tunnels. Het spannendste gedeelte is wel even voorbij Norheimsund, op de weg naar Bergen, die over de bergen loopt en niet meer langs het fjord. Ik heb me een plaatsje veroverd in een levensgrote bus en zit aan de kant waar de ravijnen zijn. De weg is precies even breed als de bus, rechts is er een rotswand die loodrecht omhoog gaat en links, waar ik uit man raampje kijk, zie ik eerst een hele tijd niets en daarna een paar honderd meter beneden me een klein bergstroompje dat over grote rotsblokken naar beneden buitelt.

De linkerkant van de weg is niet eens te zien daar die net onder de rand van de buscarosserie verdwijnt, dit alles belet de chauffeur niet om met een behoorlijke vaart te rijden en door de bochten te zwieren, waardoor we wat naar buiten overhangen; ik vind het niet zo leuk en voel telkens prikjes in mijn nek. Tegenover me zit een oude Noor, die in gebroken Engels een verhaal houdt tegen mijn metgezel: „Een Frans echtpaartje was hier op de huwelijksreis met hun autootje. De bruidegom was herhaaldelijk gewaarschuwd dat de weg erg moeilijk is speciaal bij de „Bruidssluier", dat is de naam

van, de waterval waar we zo langs komen; daar buigt de weg scherp naar rechts, er staan maar een paar lage paaltjes aan de buitenbocht en daarachter gaat het 250 meter naar beneden. Het stroompje vormt daar een prachtige waterval die vanwege haar uiterlijk de „Bruidssluier" wordt genoemd. Dit

echtpaartje nu werd al een paar dagen vermist, toen een buschauffeur toevallig een autowiel in de diepte ontwaarde. Men is op onderzoek gegaan en het eerste wat men van het verpletterde bruidspaar vond was háár bruidsbouquet dat aan de voet van de „Bruidssluier" lag. „Vind je dat niet merkwaardig?" zo besluit de Noor met een grijns zijn verhaal. Ja wat ontzettend grappig" zucht ik en kijk weer eens in de diepte naast mij. Op hetzelfde moment gebeurt er iets dat me het bloed in de aderen doet stollen; we zijn bij de bewuste bocht aangekomen en plotseling komt er een levensgrote bus van de andere kant om de hoek aansuizen. De chauffeur staat op de remmen en op twee meter van elkaar houden de bussen stil. De passagiers kijken onverstoorbaar en de chauffeurs leunen uit hun raampjes en beginnen een lang gesprek. Ik kijk eens naar links en zie inderdaad de Bruidssluier; dat wil zeggen alleen maar de bovenste honderd meter, de rest is verborgen in een fijne blauwe nevel van druppeltjes die uit de kloof opstijgt.

De Noor tegenover me lacht vriendelijk en knikt me bemoedigend toe; Nu bespreken ze wie vooruit en wie achteruit moet rijden naar de dichtstbijzijnde passeerplaats" zegt hij. O, is dat alles zucht ik en hoop van harte dat wij niet achteruit zullen gaan. Mis evenwel, het pleit is beslecht, de chauffeurs

steken hun koppen weer naar binnen en wij gaan achteruit. Gelukkig bereiken we de passeerplaats ongedeerd, zodat ik dat na kan vertellen.

's Avonds om een uur of zeven zijn we weer aan boord, verzadigd van indrukken. Het is vrij rustig op het schip, een groot gedeelte van de bemanning is de wal op en zwerft door Odda, al of niet begeleid door flicka's die hen de weg wezen.

Ik hoor luid gelach opstijgen uit de longroom en aangezien ik graag vrolijke mensen om me heen zie, ga ik er heen, steek mijn neus om de hoek van de deur en kijk naar binnen. Ik loop onmiddellijk in de gaten en wordt onder luid gejuich in de kring getrokken, ben er gewoonweg kapot van. De CSML is er in eigen persoon, de commandant die ik nog nooit in zo'n goede stemming heb gezien, de eerste officier, een groot deel der officieren en vervolgens de burgemeester van Odda met zijn secretaresse Ingrid en de hoofdcommissaris van politie met zijn secretaresse Eva. Ik word netjes voorgesteld.

„What a dading of a doggie" zegt Ingrid en ze pakt me op en neemt me op schoot terwijl ze door mijn vacht kroelt met haar zachte handen. Lezers u zult me niet geloven als ik zeg dat de vlammen me uitslaan, bovendien zie ik ettelijke heren afgunstig naar me kijken; ik ben gewoonweg het middelpunt van de belangstelling. Iedereen is in de beste stemming en er wordt een zeer levendig gesprek gevoerd. Sjonnie de SOV en de officier van artillerie flankeren Eva en Ingrid die Odda- schandaaltjes vertellen. „De burgemeester is communist" zegt Ingrid.

Maar hij is toch wel geschikt, hij meent het zo echt niet", zegt Eva, ,ik geloof dat hij het in hoofdzaak doet om eens anders te zijn dan de anderen". Ik moet zeggen dat de burgemeester zich inderdaad zichtbaar op zijn gemak voelt tussen deze menigte “kapitalisten".

Tegen middernacht breekt het gezelschap op, nadat er eerst een heftige strijd is ontstaan om het bezit van mij. Ingrid wil mij met alle geweld meenemen, maar gelukkig gaat dit niet door. Trouwens niemand zou ook met dit geval raad hebben geweten, want nergens staat in een VKM of Circulaire

Zeemacht hoe te handelen bij vermissing van een scheepshond.

Na ons korte maar aangename verblijf in Odda volgt er weer een periode van intensief oefenen, afgewisseld door een viertal dagen in Oslo en een weekend in een toverachtig mooi fjordenbaaitje, genaamd Arnoy Flaktaet.

Tijdens ons verblijf in dat baaitje hebben we schitterend weer, zodat permissie wordt gegeven tot zwemmen.

Dit is niet voor dovemansoren gezegd. Al spoedig zie je van alle schepen op de raarste plaatsen lui in zee duiken, van de bak; van het tentdek, van een sloepsdavit, zelfs een enkele van het seindek. De flicka's van de omliggende eilandjes hebben het ook door en alras komen van alle windstreken kano's

aanzetten en wherries, jollen, kortom alles wat maar drijft op het water. Dat is een kolfje naar de hand van de marine-zwemmers. In no time is het gemengd bad, alle vaartuigjes worden geënterd om die flicka's die niet kunnen of willen zwemmen voort te roeien en te vermaken.

Volkomen onverwacht vormt dit laatste weekeind toch nog een waardig besluit van onze Noorse reis.

Voor mij gebeurt er trouwens nog iets belangrijks, want een dag voordat we Tessel aanlopen, word ik bij mijn divisiechef geroepen. Ik klop bescheiden aan en, treedt binnen. Hij kijkt ernstig. Zit aan zijn bureautje ,en heeft zijn dienstgezicht aangetrokken. Zo Joseph", zegt hij, „ga maar eens op de plaats rust zitten' . Ik laat mijn staart weer hangen en zet mijn derrière op de grond neer.

Mijn divisiechef heeft mijn conduiteboekje in zijn hand en bladert het door. „Niet zo kwaad" zegt hij, „je hebt een pof gehad toen je nog niet zo lang aan boord was en verder is je lijst schoon".

Ik tracht de beoordeling te lezen, alleen het onderste gedeelte kan ik ontcijferen.

Daar staat onder „bijzonderheden"

„Wat speels van natuur. Lijdt soms aan overmaat van zelfvertrouwen. Is zwak aan de wal. Wanneer hij goed z'n best doet kan er een bruikbare eerste klas uit hem groeien"

 

Ik vind het raadzaam niet te veel te gluren en kijk mijn divisiechef weer aan. „Wat zou je er van zeggen als we je maar eens voordroegen voor

eerste klas Joseph?" „Het wordt tijd", denk ik, doch „ik zou het zeer op prijs stellen meneer" zeg ik. „Nu, dan moet dat maar eens gebeuren, maar denk erom, wordt nu niet wild, blijf oppassend en zorg dat bakjes zoals met die politieagent in Den Haag niet meer voorkomen. Ik knik instemmend en kijk

erg glunder. „Dat is dan afgesproken, ingerukt" zegt de baas.

Ik zwiep mijn staart omhoog en smeer 'm. Fijnemans, binnenkort beklim ik dus de tweede sport van de marine-ladder.

 

Deel 8

 

Met het smaldeel naar de Middelandse Zee

 

Na terugkeer van de Noorse reis kreeg het smaldeel gelegenheid tot zomerverlof.

Dit verlof had voor mij nog een aardig staartje; al enige tijd liepen er namelijk geruchten rond door het schip, dat we naar de Middellandse Zee zouden gaan en dat we daar zouden gaan oefenen met de „United States Sixth Fleet". Deze geruchten namen vaste vorm aan, toen ik de laatste dag voor het verlof bij de Chef Staf werd geroepen ; die me plompverloren mededeelde, dat ik met CSML, suikeroom en hij zelf op dienstreis moest naar Zuid-Frankrijk, teneinde daar besprekingen te voeren met de staf van Sixth Fleet over de te houden oefeningen. Ik stond enigszins verbaasd te kijken en kon

niet direct dit nieuws verwerken. „Je moet optreden als onze ordonnans en waakhond," zei Chef Staf.

Ik keek nog steeds ongelovig. „Nou je hoeft niet als je het niet leuk vindt!" Ik haastte me om te zeggen hoe graag ik wel mee wilde gaan. En zo zit ik nu in een toestel van de Air France ergens boven Frankrijk tussen Parijs en Nice. Het is bloedheet en het vliegtuig is stampvol, zodat ik zit te puffen op mijn nauwe zitplaats, waarin ik me niet kan wenden of keren. Om de kroon op het werk te zetten zit naast mij een dikke dame, die het ook kennelijk afgrijselijk heet heeft en dit probeert tegen te gaan door het overvloedig sprenkelen met Boldoot (een luchtje waar ik enorm het land aan heb) en door het roeren in de hete lucht met een grote waaier; door die beweging alleen al heeft ze het warmer dan de rest. Ik houd het niet langer uit en vraag haar in mijn beste Frans: „Madame je vous prie de lever votre jambe pour me faire possible de passer." Ze kijkt me verbaasd aan. „Fersta ik nie", is het antwoord. Ik besluit duidelijker te zijn. „Mevrouw zou u misschien uw linkerdij even willen opheffen, zodat mijn rechterachterpoot vrij komt, want ik wil zo graag een plasje doen. „Nou seg dat dan."

Eindelijk komt de Middellandse Zee in zicht; gelukkig de redding is nabij. De piloot zet het toestel op z'n kant in de bocht en ik zie de prachtige Cóte d'Azur zich voor m'n ogen ontrollen. Suikeroom is hier kennelijk meer geweest, want die legt me uit dat we boven de Golfe Juan en de Cap d'Antibes zijn. In de diverse baaien en inhammen ontwaar ik grote grauwe kolossen; de schepen van de zesde vloot.

„Fasten your seat belt", gloeit plotseling een verlicht schermpje op. Moeizaam worstel ik me weer op m'n zitplaats en maak me vast. Even later raken we met een bons de grond en rollen we naar het stationsgebouw. Als de cabinedeur wordt geopend en we eindelijk voet aan wal zetten, blijkt het heel warm weer te zijn, ik ben blij dat ik me heb laten trimmen voordat ik deze tocht aanving. Op het vliegveld heerst de charmante verwarring die men altijd bij de Fransen aantreft. Niemand vertelt waar je heen moet en nergens is dat ook te zien. We eindigen aan de verkeerde kant, namelijk waar iedereen aankomt, maar dat mag niet hinderen, even zo vrolijk stappen we in de bus die ons naar Nice zal brengen. „Ah, cest la France, messieurs!"

Weldra snorren we langs de kust naar Nice. Ik kijk mijn ogen uit naar al die zonneschijn en die leuke gebronsde figuurtjes langs de wegen en op de stranden. Na nog een half uur rijden in een taxi, arriveren we eindelijk in het „Bedford Hotel" te Beaulieu sur Mer. Ik neem snel een bad en ga eens op

verkenning uit. Achter het hotel is een grote tuin vol met bomen met aan het einde een „pergola" en daarachter: „la mer". Op het tuinpad kom ik suikeroom tegen met twee Franse dames. „Die laat er ook geen gras over groeien", denk ik.

Ik word geroepen en moet mijn opwachting maken bij de , dames, die er zo heerlijk koel uitzien in hun bikini's.

Ze uiten oh's en ah's als ze mijn ruige vacht strelen en over mijn kop kroelen.

„Elle est si mignonne", zucht de langste van de twee die Germaine heet. „Fi donc Germaine, cest un garcon!" parelt het lachje van Amelie.„Die heeft. vast een hoger cijfer voor dierkunde gehad", denk ik. We gaan op het terras aan de zee zitten, waar we het uitzicht hebben op de„Columbus", een

zware kruiser, en een drietal jagers.

 De volgende ochtend om tien uur staat de wagen van de admiraal al op ons te wachten. Volgens rang en ancienniteit stappen we in, ik duik het laatst met een grote actetas tussen mijn tanden naast de chauffeur. In vliegende vaart gaat het naar „Ville franche port", waar we overstappen in een bijzonder mooie en smetteloos schone sloep. Van het met linoleum bekleed dekje kun je wel eten en de kussens en de gordijnen doen pijn aan de ogen, zo wit zijn ze. Weldra naderen we de kruiser Salem, een bijzonder elegant schip, met mooie strakke lijnen en afgeladen met radarantennes, dat er weer heel anders uitziet dan de. Engelse en Franse kruisers waar we mee samen hebben gewerkt. Met een elegante boog naderen we de valreep, waar een macht officieren staan opgesteld, benevens een muziekcorps en de gewapende wacht. Door een luidspreker worden enige orders gebruld, waarop een serie hoornsignalen volgt. Wij zijn inmiddels langs het bordes van de statietrap gekomen en achter suikeroom aan stap ik erop. Ik kijk eens omhoog en zucht vermoeid; wat een tamp statietrap is dit; moet ik daar nu met m'n korte pootjes tegenop klimmen!

Enfin, ik zet me schrap en zorg dat ik niet achter raak, zodat ik gelijk met mijn bazen en een hartklopping op een ontzaglijk ruim dek stap, dat er ook al brandschoon uitziet. Met een brede lach stapt een in khaki geklede figuur op CSML af en zegt:

„Hello commedare, ah'm shoh mighty glad te seeye."

En zo gaan we het rijtje af, en schudden handje met zoveel captains en commanders, dat we er blaren van krijgen, ik neem gauw hun stijl van groeten over en bij de adjudant van de admiraal gekomen, een pedant, jeugdig ventje, zeg ik: „thuja toots, ah'm shoh mighty glad te seeye."

Hierop weet hij echt niet te antwoorden en daarna klimt hij inwendig wat op z'n strot, zodat ik er nu zeker van ben dat ik de goede gesprektoon te pakken heb. In optocht gaan we naar de kajuit van de admiraal, waar we op koffie en „real American cigatrettes" worden onthaald; daarna dalen we af naar een ander verblijf, waar de conferentie begint. Alles verloopt zeer geanimeerd, iedereen vloeit over van energie, haalt veel boeken te voorschijn en schrijft veel vellen papier vol. Als we na de conferentie het schip weer verlaten wordt er keurig gesalueerd en vermoeid, doch voldaan, keren we in ons hotel terug.

Ik voeg weer een paar dingen toe aan mijn levenservaring. Ik weet nu dat, wanneer je een Amerikaan ontmoet, je onmiddellijk een brede visite-grijns op het gelaat moet toveren en moet zeggen: „Well, ah'm shoh mighty glad te seeye" en dan weet hij niets terug te zeggen. Doe je dat niet dan zegt hij het

en dan is het jouw beurt om verlegen te lachen of min of meer beteuterd te zeggen: „Me too", of andere even weinig betekenende woorden van gelijke strekking. De laatste avond voor ons vertrek naar Holland worden we door de admiraal op een „party" aan boord van de „Oriskany" uitgenodigd.

De „Oriskany" is een carrier van 130.000 ton en in de hangar wordt het feest gehouden. Eerst komt er een soort revue, waaraan een groot aantal Franse variété artisten deelnemen en daarna zal het feest voor de bemanning in de hangar en op het vliegdek worden voortgezet, terwijl de gasten van de

admiraal en de artisten zich onder in de kajuit van de commandant zullen vermaken. De revue is uitstekend, maar wordt door de Amerikanen niet zo geapprecieerd, die houden niet van die fijne humor, waar de Fransen juist zo sterk in zijn. Het werd gans anders toen de Amerikaanse ster van de

avond werd aangekondigd; een zekere Daisy Mac.

„And now fellers", zegt de conférencier, „that georgeous Daisy Mac is gonna sing a couple of nice Amèwican songs for ye!"

Op hetzelfde ogenblik breekt een oorverdovend gefluit en gegil los (om niet te zeggen getier). Later verneem ik van welingelichte zijde dat dit nu de zogenaamde „wolf whistles" zijn. Te midden van dit tumult loopt, neen ik bedoel zweeft, een in een zwarte strakke jurk geklede jongedame het toneel op.

Ik sta doodsangsten uit, want ze heeft haar schouderbandjes vergeten en toch wel het nodige om op te houden, behalve haar reputatie. Het schijnt haar niet te hinderen en bij de microfoon gekomen trekt ze haar stralendste gezichtje, haalt eens diep adem en zegt met een langzame zwoele stem, die achter uit haar keel komt:

„Hello felluhs, ah'm so glad te seeyè!" en hierbij rolt ze met haar ogen en geeft een klein rukje met haar heupen. Haar glimlach herinnert me aan „Pepsodent'. „Whoopee!" yelt iemand naast me en het aantal kreten van het auditorium nadert zijn hoogtepunt. Ik sta verstomd van deze vertoning, zoiets

heb ik nog niet meegemaakt, overigens moet ik toegeven lezers, dat dit meisje alles van Onze Lieve Heer heeft gekregen wat er maar te krijgen is, alleen wij Europeanen plegen daarover niet op zo'n luidruchtige wijze onze bewondering te uiten.

„Whado ye want me to sing for you fellers", kweelt Daisy, waarop iedereen de titel van een of ander liedje brult.

De „Tennessee waltz" blijkt het meest populair te zijn en Daisy zucht eens diep (wat een pracht ademhaling) opent haar mondje en murmelt het zo populaire liedje. Na afloop van de revue zoeken we ons een weg de zaal uit. „Boy that there Daisy shoh is atomic", hoor ik een matroos zeggen tegen z'n maat, die antwoort: You aint kiddin", she's the doggonedest eye buster ah've ever seen!"

In de kajuit van de commandant is het stampvol, alles dwarrelt door elkaar heen en de hofmeesters zijn druk bezig iedereen van spijs en drank te voorzien. Op een gegeven moment sta ik tegenover Daisy. Zij glimlacht mij tegemoet en ik haast me de standaardwoorden af te draaien:

„Ah'm shoh mighty glad te seeye Daisy". Dit deert haar helemaal niet en ze antwoordt onvervaard:

You do look it,  what have you been doing all my life you vice big hunk of a man."

Ik voel me rood worden tot achter m'n oren en weet niet wat terug te zeggen; de stand is één nul voor Daisy. Zo van nabij kan ik haar eens goed opnemen, waardoor ik zie, dat een paar listig aangebrachte baleintjes de afwezigheid van haar schouderbandjes verklaren. „Zit jij weer te flirten", onderbreekt plotseling suikeroom mijn gedachten. „Ziezo, die laat er geen gras over groeien en wil mij als medium voor de kennismaking gebruiken", denk ik.

„Is that your dog, I think he is a peach", zegt Daisy. Suikeroom is een en al smiles en werpt zich in een gesprek met haar, terwijl ik me verachtelijk afdraai, je zal me daar voor een perzik worden uitgescholden! Laat in de nacht komen we eindelijk weer aan in ons hotel, vermoeid doch voldaan.

Deze party vormde een waardig besluit van ons reisje.

Enige weken later stomen we met het smaldeel door de Middellandse Zee. We hebben weer het normale programma afgewerkt, dat bestaat uit het opnieuw afoefenen van de bijna geheel nieuwe bemanningen, die op de diverse schepen zitten. Het wordt wel wat eentonig en dat is ook te merken aan de kernbemanningen, die alle smaldeel reizen hebben meegemaakt en die nu wel eens voor de variatie met een geoefend geheel in zee hadden killen steken.

Onze eerste oefenperiode met de Amerikanen is al achter de rug. Het was weinig opwindend, we hebben slechts één dag met ze gevaren en de oefening bestond uitsluitend uit manoeuvreren, zodat aan het eind van de middag iedereen er z'n buik van vol had. De fregatjes hebben iets meer te doen gehad, die waren ingedeeld bij de „Hunter Killer Group" en joegen vier dagen op onze onderzeeboten en die van de Amerikanen.

We zijn nu in Napels waar we olie moeten laden voordat we, voor de tweede maal met de „Sixth Fleet" op stap gaan.

Het weer is plotseling omgeslagen en we worden geplaagd met ijskoude wind en hagelbuien. 's Avonds voor uitvaren krijgen we een aantal paparassen aan boord, die we haasje rep je nog aan de fregatten en onderzeeboten moeten uitdelen. De volgende ochtend om half acht stomen we naar buiten. Er staat een loeiende storm; windkracht acht tot negen zegt het weerbericht. Al steigerend stomen we de haven uit en zien, dat de Amerikaanse carrier Task Force, waar wij bij worden ingelijfd, reeds bezig is anker op te gaan. Nijvere jagers met witte snorren, stomen met hoge vaart vooruit om het „departure screen" te formeren en wij voegen ons in de rij van de „heavies" zoals de Amerikaan ze noemt: Franklin D. Roosevelt, Leyte, Albany, Des Moines, Macon en tenslotte wij.

Op de brug van de Tromp is het natuurlijk vol. De TBS zingt zijn vrolijk lied met een “Koreaan" er achter (een seiner die in Korea heeft gediend) en de hele braintrust is aanwezig. Lang worden we niet met rust gelaten, de ene order na de andere komt binnen via de TBS en weldra rennen we met 25 mijl de kust uit. De Amerikaanse kolossen liggen rustig, doch wij slingeren dat het een lust is; de wind komt recht achterin en is zo hard, dat de rook nog met grote snelheid voor ons uit waait ondanks onze 25 mijl. Zware rollers komen ons achterop, zodat we beginnen te gieren als een dronken kerel. We maken kaaiers van ruim dertig graden over beide zijden, zo af en toe horen we een dof lawaai uit de ingewanden van het schip opstijgen, dat betekent dat er weer het een en ander over het dek rolt. Als ik het achter volksverblijf binnenkom zie ik aan bakboord een kluwen van bakstafels, banken, armen en

benen met daarover heen de vette hap, die niet op de borden is blijven liggen. Wat een ellende, hier zijn wij toch wel wat fijn voor gebouwd!

Zo gaat het deze hele eerste dag door, 's avonds worden we bedankt, want dan gaan de Amerikanen nachtvliegen, daar kunnen ze ons toch echt niet bij gebruiken. Je krijgt toch wel een amateurgevoel over je, als je met een afgepeigerd oud kruisertje (en een heel licht kruisertje) met deze spiksplinternieuwe kolossen mag mee hobbelen, die ritselen van de radar en van de vuurmonden.

De tweede dag is het weer al even beroerd, maar dat mag niet hinderen, de vliegoperaties gaan door en met eentonige regelmaat voeren we onze „turn fox" uit en draaien het vege lijf in de wind, waarna koppen weg wordt gehouden vanwege de stuifzeetjes. Tussen al deze bedrijven door hangen als grote libellen de helicopters in de lucht, de ganse dag zijn ze in de weer met het overbrengen van mail, operatiebevelen, personeel, etc.

Bij de Amerikanen gebeuren toch ook wel eens rare dingen; de Stafofficier operaties van de zesde vloot vertelde ons hoe eens een helicopter bij de Des Moines kwam om mail af te geven en op te halen.

Al klapwiekend bleef hij op zes meter boven het dek hangen,

een lijntje werd neergelaten met de postzak eraan en een matroos nam de zaak in ontvangst.

Deze knaap was nog nieuw in het vak; hij bedacht zich opeens, dat hij de af te geven mail had vergeten, zette toen de lijn aan het hekwerk vast en wandelde weg.

Zo gebeurde het dat enige tijd later de chef staf aan dek kwam en daar tot z'n stomme verbazing een helicopter met een vloekende en tierende bemanning aan een lijn vast zag zitten.

Toen stond er een zeetje en vanaf dien tijd hebben de helicopters dan ook strenge orders om altijd een sterke kniptang bij zich te hebben!

Deze dag staat ook het olieladen op zee op het programma. De kolonel keek vanochtend al bedenkelijk naar de hoge golven en ik geloof dat eigenlijk niemand aan boord er de ware lust in heeft om met olieslangen te gaan jongleren. Gelukkig wordt de zaak afgelast;

toen namelijk de kolos Roosevelt naast de tanker kwam varen om de slangen over te nemen, ontstonden er door de zuiging zulke hoge zeeën tussen de schepen, dat diverse leden van de tankerbemanning verwondingen opliepen.

Dit is de admiraal blijkbaar te erg en hij bepaalt dus de aftrap olieladen.

's Middags wordt er weer met eentonige regelmaat gevlogen. Zo langzamerhand wennen we aan het hoge gegil van de straalbuizen der Banshees en Panthers die in een onafgebroken stroom langs ons vliegen; het zijn net venijnige insecten die zich woedend op iemand storten.

Tegen de avond komt er wat meer leven in de brouwerij; plotseling zien we dat vanaf de Roosevelt een rookvlot in zee wordt gegooid; vervolgens wordt alles wat maar vliegen kan de lucht ingestuurd en wij, de „heavies", blijven op een veilige afstand van de rokende schijf dobberen, wachtend op de

dingen die komen zullen. Het eerst verschijnen de Banshees ten tonele, vanaf grote hoogte storten zij zich in duikvlucht naar beneden, op de schijf af. Plotseling laten ze een aantal vuurbollen los, die met nog grotere snelheid en een oorverdovend geraas op de schijf afvliegen en daar in zee slaan, waarbij helwitte vlammen opflitsen; even later komen een paar doffe dreunen over het water aan rollen. „Dat zijn hun rockets", hoor ik de officier van artillerie tegen de dominé zeggen. „Aangenaam kennis te maken, hoop u nooit te ontmoeten", prevel ik. Nauwelijks zijn de Banshees met rockets verdwenen of een nieuw stel huilt omlaag, luidkeels vurend met hun machinegeweren - of beter gezegd kanons - en daarna komen de Panthers die in hun duikvlucht bommen afwerpen, gevolgd door Napalm-bommen. Na deze demonstratie, die vanaf de admiraalsbrug van de „Des Moines" werd gadegeslagen door generaal Eisenhower, is iedereen het erover eens dat je beter vriendjes kan zijn met de Sixth Fleet.

De volgende ochtend zijn de oefeningen afgelopen. Wij bevinden ons in de buurt van Genua, terwijl de fregatten en onderzeeboten benoorden Port Said staan; er is dus geen sprake meer van oefenen op de thuisreis en alleen gaan wij op weg naar Gibraltar waar we olie moeten laden, want door al het

hollen en rennen zijn we behoorlijk leeg geworden.

Na wisseling van de gebruikelijke beleefdheids-seintjes zoals: „It was a pleasure to co-operate with your gallant ships", wendden wij de steven, zetten aan tot twintig mijl en al gauw zijn de grote kolossen uit het gezicht verdwenen.

Ik sta nog op de brug als er een telefoontje komt, met de mededeling, dat ik bij mijn divisiechef moet komen. Ik doorzoek mijn geweten, doch voor zover ik weet heb ik niets verkeerds gedaan, de enige mogelijkheid die overblijft is, dat er uitslag is over mijn volgende plaatsing.

Na deze reis waarde lezers, wordt namelijk de Tromp uit dienst gesteld en zal de staf overgaan op de Karel Doorman, zodoende heb ik een verzoek ingediend om mee te gaan.

 

Met een kloppend hart treed ik de hut binnen en zet mijn gezicht in de  officiële plooi. „Plaats rust", zegt de chef. Ik laat staart en achterpoten zakken.

„Er is uitslag gekomen omtrent je verzoek", zegt de chef. „Toegestaan?" vraag ik. „Welneen domme kerel, je weet toch wel, dat als je in de Navy iets verzoekt, je bijna altijd iets anders krijgt?" „Maar wat gaat er dan met me gebeuren m'neer?" „Je gaat naar de West, Lucky, ouwe jongen. je bent weer eens letterlijk lucky!" De West! Ik slik een paar keer, want ik moet dat nieuws even verwerken, daar had ik helegaar niet op gerekend, zelfs niet aan gedacht. „Hier lees maar", en het blauwe exemplaar (voor de

verzoeken) wordt me onder de neus geduwd. „Aan verzoek kan niet worden voldaan, betrokkene aangewezen voor een verblijf in de Nederlandse Antillen. Vertrekt vlieggewijs op 29 November en moet zich op ministerie melden voor in orde maken reisbescheiden" staat er op het briefje. Ik kan die avond niet in slaap komen en moet maar steeds denken aan mijn nieuwe plaatsing; geleidelijk begin ik me met het idee te verzoenen.

, waag ik het te zeggen; een trap tegen mijn achterste doet me beseffen, dat ik hier een uitstekende gelegenheid voorbij liet gaan om mijn mond te houden.

Langzaam stoomt de Tromp door het Schulpegat naar binnen. Het is stralend weer, maar behoorlijk koud. De stemming aan boord is uitstekend, want over enkele uren zullen we zijn afgemeerd en dan volgen de omhelzingen met ma, vrouwlief, of vriendinnetje. Een der officieren voelt zich echter niet gerust. De telegrafist die voor het openbaar verkeer zorgt heeft hem namelijk zo juist een telegram uit Napels gebracht. „Stay on board. Will meet you in Den Helder, Rosemary" luidt de inhoud. Wat een onwelkome complicatie; in gedachten ziet hij al Rosemary uit Napels en Marietje uit Den Helder op hem aflopen.

“Ik zou maar oppassen", sart suikeroom; „die Italiaanse zussen zijn net zo ontvlambaar als 100 octaan, straks stort ze zich van de kade als ze merkt dat ze slechts op het tweede plan komt." Het lijdend voorwerp mompelt iets van „het is vast een mop" en verdwijnt naar de brug, met een gezicht waarop duielijk zijn twijfel staat te lezen.

De Tromp glijdt nu langs Kaap Hoofd en draait de rede op. Langs de dijk fietsen de nodige wuivende vrouwspersonen, die zich naar het Wierhoofd begeven om vandaar af manlief of vriendje aan boord te ontdekken.

Dit is mijn eerste aankomst in Den Helder, ik geef mijn ogen behoorlijk de kost, want ik heb al veel gehoord over de „Jutterij" en de vorige keer toen ik met de „De Zeeuw" vertrok, had ik geen gelegenheid om rond te kijken.

We zijn nu tegenover de havenhoofden en er wordt meerrol geblazen. Enige sleepboten zijn naar buiten gekomen en darren om ons heen, gereed om vast te maken, een van hen heeft de havenofficier afgezet, die nu de brug opwandelt; hij kijkt als iemand die het moeilijk heeft. Na enig gefluit en gezwaai zitten de sleeptrossen vast en langzaam worden we naar binnen getrokken. Ik besluit een dekje lager te gaan, om de hoge druk op de brug te vermijden.

De seiners staan netjes aangetreden en kijken naar de wal, waar zo langzamerhand een vrij grote menigte is verzameld.

Ik heb al gauw in de gaten dat zij bezig zijn de diverse vrouwspersonen te becritiseren. „Kijk Piet, daar heb je Miep, die onlangs bij de Marva's is weggeschopt." „Foei wat een stouterd", denk ik en kijk in de aangegeven richting naar een vrij uitdagend uitziend meisje, dat haar blikken zoekend over het schip laat gaan.

Ondertussen hebben ettelijke lieden „contact" gemaakt, hetgeen gepaard gaat met onderdrukt roepen en wuiven. „Smoel houwe in het gelid", klinkt plotseling de stem van de chef seiner achter ons en ik krijg een trap die me in het gelid doet verhuizen. „Kijken kost niets, maar het is meerrol en dus

aantreden" wordt me toegebeten. „Mijn idee om hierheen te gaan was dus niet zo best", denk ik, „op de brug durft hij niet zo'n scheur op te zetten!"

We zijn nu bij onze ligplaats aangekomen, na veel eerbewijzen te hebben gewisseld met de schepen die we passeerden.

De vele belangstellenden worden een eind weggejaagd, die mogen nog niet dicht bij het schip komen van de douane. Een aantal woest uitziende bomen van kerels stapt evenwel aan boord met een gezicht van „wij hebben nergens iets mee te maken". Ze smakken een boel zware rondhouten aan dek benevens een aantal trossen en beginnen een vreselijk ingewikkelde stellage op te zetten. Ik sta met klosogen te kijken naar dit wonderlijke geheel; na enige tijd wordt het me duidelijk, dat ze een bok gaan optuigen om daaraan de zware valreep op te kunnen hieuwen (wat een heerlijk woord hè, hieuwen!) „Hebben jullie hier nog nooit gehoord van een loopkraan”

Ondertussen is er een tweede stelletje lieden bezig met telefoonlijnen te scharrelen en de facteur doet druk met een knaap die op het vlot tussen wal en schip staat met een brieventas. Het schip drukt hard tegen het vlot, zodat het gedeeltelijk onder water gaat, waardoor de vent zijn voeten gratis worden

gespoeld. Het gezegde „tussen schip en kaai raken", heeft hiermede een diepere betekenis voor mij gekregen. Op de scheepsklok slaat men twee glazen.

Op de sleepboot achter roept iemand door de praalluidspreker: „Houwe zo, hij telt lekker." Op de campagne en de bak worden in vliegende vaart de bochten van springen en trossen uitgebracht. In de midscheeps staan al een stel passagiers aangetreden, die onmiddellijk weer naar beneden worden

gestuurd, want de douane heeft het schip nog niet vrij gegeven." Plotseling roept iedereen: „Front maken!" Doodse stilte heerst alom, alleen de kerels van de stellage gaan onverstoorbaar door. De commandant stapt voorbij en verdwijnt in de kajuit. Piet puuuuuuu - uuuu pie-iet!" zingt de kanarie van de schipper, „doorgaan" brult hij erbij. Wat een leuk pandemonium denk ik", doch verder kom ik niet, want ik ben in een bocht van de achtertros geraakt en wordt een eind meegesleurd. „Uit de kinken Joseph", schreeuwt iemand. Ik krabbel overeind en verdwijn haastig naar beneden, dit is teveel voor mijn tere gestel.

Ketjeboem, ketjebam ketjeboem, ketjebam . Zachtjes schok ik op en neer; ik zit in de gestroomlijnde bliksemtrein van Den Helder naar de rest van Europa. Af en toe flitst een koe voorbij. Ik voel me heerlijk doezelig en neurie zacht voor mij uit het bekende operawijsje van „Lach dan Picasso, poets je tanden met Brasso". Ik ben op weg naar Den Haag om “mijn bestemming op te volgen" en voel me heerlijk losgescheurd van alles. Mijn stemming is puik, de afscheidsborrel aan boord van de Tromp was zeer gezellig; jammer toch om dat stel fidele kerels te verlaten! Maar ja zo gaat het in de Navy.

 Tegenover mij zit een tanige juffrouw van middelbare leeftijd mij aan te staren. Vol afkeuring glijden haar blikken over het exemplaar van „De Lach" dat op mijn knie ligt, waarin Lana Turner trots vertelt dat ze nog nooit zo'n lol in haar leven heeft gehad sinds ze alleen nog maar Listrine mondwater gebruikt. Ik bied de juffrouw het blaadje aan met de woorden: “kunt u nog lachen, lach dan mee", doch ze schudt vol afgrijzen het hoofd en verlaat de coupé. Nu zit ik alleen en ik voel me slaperig worden. Ketjebam, ketjeboem, ketjebam, ketjeboem ...... Klaas Vaak is achter mij komen staan en strooit mij zachtjes zand in de ogen. „Ga maar slapen Lucky, ouwe jongen”, mompelt hij; in Den Haag krijg je nog genoeg te doen."

En zo sukkel ik de dut in. De Lach met Lana op de frontpagina glijdt op de vloer ......

 

  

“Lucky Joseph “

DEEL 9

NAAR DE WEST

ENIGSZINS overweldigd door al het vreemde om mij heen zit ik beduusd rondte kijken in de wachtzaal van de intercontinentale lijnen op Schiphol.

De laatste dagen zijn bijzonder druk en rommelig geweest; er is ook zo veel dat je in orde moet maken.

Het aantal injecties dat ik heb gehad ben ik allang vergeten, maar te oordelen naar mijn internationale vaccinatiebewijs, zijn het er heel wat. En ziek dat je van die rommel wordt! De laatste keer bij de dokter hoorde ik een patiënt, die met een botte naald werd geholpen, kreunen: „Geef mij maar typhus" Verder heb ik de benen uit mijn lijf gelopen bij allerlei instanties om aan te tonen, dat ik aan mijn belastingplichten heb voldaan; alles werd minutieus onderzocht, alsof er nog heel wat is te halen van een scheepshond en dan nog wel een scheepshond bij de Marine!!

Mijn bewijs van goed gedrag van de politie heeft me de meeste moeilijkheden bezorgd, want ik kreeg toevallig te doen met de agent die ik indertijd in de buurt van „het Jagertje" onheus heb bejegend. Niet dan, nadat ik hem een afschuwelijk verhaal had opgehangen van de poffen die de Navy mij had gegeven voor alle rampzalige gevolgen van dat vergrijp, was hij te vermurwen om mij het bewijs te geven.

Op het belastingkantoor moest ik nog het langst wachten. Daar kwam ik eerst in een stampvolle wachtkamer terecht. Een miezerig oud portiertje troonde bij de ingang en gaf mij een stukje blik waar een nummer in was geslagen, hij keek hierbij alsof hij wilde zeggen: „alles mijn eigen werk" en mompelde tussen z'n dunne lippen zoiets van „en nu maar wachten". En wachten deed ik!! Uit verveling begon ik het interieur eens te bestuderen. Ter opvrolijking van de wachtende menigte hingen aan de binnenmuur afkondigingen van faillissementen, verder natuurlijk de onvermijdelijke kalender, gemaakt door gevangenen. Boven het hoofd van de portier hing een schelverklikkerdoos, of hoe noem je zo'n ding. Juist op dat moment zoemde er iets in het diepst van het mechanisme en een nummertje viel voor een der ronde ruitjes: elf! De portier hief met een nijdig rukje zijn hoofd omhoog, waarbij hij onmiskenbaar zijn mannelijkheid openbaarde door een bultige adamsappel vlak boven zijn vale boordje. Met een rukje ging zijn hoofd weer naar beneden en zijn waterige blauwe oogjes tastten snel de menigte af.

„Nummer zes en dertig, naar kamer elf alsjeblieft!" piepte hij (mijn nummer was zeven en vijftig) en. hij grijnsde kwaadaardig. „Zeker de gaskamer", dacht ik. Ondertussen maakte nummer zes en dertig zich los uit de menigte - een juffer die kennelijk alle hoop op het huwelijk had laten varen - met neergeslagen ogen en toegenepen mond verliet ze de kamer. De portier wreef zich eens in de handen van: „ziezo, dat heb ik weer eens netjes gefikst" en wendde zich tot een nieuwe klant, die een briefje in de hand had. - „O, meneer u bent verkeerd", kraaide hij triomfantelijk, „met dat papier mot u op het Spui weze, hè hé hè hè hè hè!"

De meneer in kwestie zwol lichtelijk op en verdween om zich naar het andere einde van Den Haag te begeven met behulp van een der bliksemsnelle busdiensten waar deze stad zo ruk aan is (en waar je nooit op hoeft `te wachten!) De rest van de tijd bracht ik zoek door naar een allerliefst kind te kijken, dat als een frisse bloem in deze rouwkamer prijkte; toch wel leuk die jeugd van om en bij de twintig.

Na een slordige drie kwartier was het mijn beurt voor kamer elf; toen ik daar binnenkwam zag ik, dat dat een andere wachtkamer was. „Will Mr. Lucky Joseph, K.L.M. passenger for Curacao please report to the ground stewardess!" galmt een melodieuze vrouwenstem door het restaurant. '

Ik schrik wakker uit mijn overpeinzingen, pik mijn K.L.M.-tasje op waar al mijn

reispaperassen inzitten en dribbel naar de grond-stewardess, die met een liefelijke visiteglimlach

op het gelaat, achter een soort toonbank troont aan het eind van de zaal.

„Wat is er van uw dienst, juffrouw?" Een heer van de Marine staat bij de douane hij wenst u te spreken; gut ik dacht dat u Engels was", kirde ze. Moeizaam wring ik mij door het cordon wachtenden bij het douane-hek en wordt daar aangeklampt door een boze commies, werkzaam bij de Marinekazerne Amsterdam, die mij vertelt, dat ik mijn

legitimatiebewijs van de Nederlandse Spoorwegen nog niet heb ingeleverd. Och heden, ook dat nog. Helaas heb ik het ding ingepakt in mijn hutkoffer die nu ergens in een pakhuis staat van de K.N.S.M. Ik leg de commies de zaak uit en hij schijnt het te begrijpen want hij knikt bevredigd en verdwijnt.

Die Nederlandse Spoorwegen weten ook wat ingewikkeld is! Vroeger mocht je op je Marinelegitimatiebewijs halve prijs reizen; dat was niet goed genoeg, dus kregen we een apart legitimatiebewijs voor de Spoorwegen. Kennelijk is ook dat niet voldoende voor hem, want volgens de laatste bekendmakingen moet je bovendien je Marine- legitimatiebewijs desgevraagd tonen; vandaag of morgen zullen paspoort en geboorteacte wel volgen! Ik ga weer naar de wachtkamer en wil rustig gaan zitten om een kopje koffie te drinken, maar daar komt niets van in, want de luidspreker begint weer: „Wilt K.L.M. passengers for Prestwick, Gander, Montreal, Havana and Curacao please proceed to the aircraft and show their tickets at the entrance".

Met een slag is de wachtkamer in rep en roer, jassen worden aangeschoten, obers rennen op en neer om nog gauw even af te rekenen, wegbrengers worden zenuwachtig, een paar kinderen gaan gillen en te midden van dit alles trek ik mijn halsband recht, grijp mijn K.L.M.tasje en baan me een weg naar

de deur. Er blijkt nog een hond te zijn die meereist en o schrik, hij wordt door een der stewards gepakt en in een mandje gedaan met het etiket „Montreal" erop, vervolgens wordt hij in het bagageruim gedragen.

Ik doe net of m'n neus bloedt en loop rustig met de stroom mee over het platform naar ons vliegtuig, dat als een grote glinsterende libel in het schemerduister op ons staat te wachten. Tot mijn vreugde merk ik, dat ik niet de enige Marineklant ben, want ik ontdek achter mij Suikeroom,

gewapend met vrouw en kinderen en tasjes en een eind verderop nog iemand, die ik in mijn korte maar hevige marineloopbaan heb leren kennen. Plotseling word ik door zo'n onverlaat met een K.L.M.-pet op in de kraag gepakt en van de grond getild.

Ik protesteer woedend, want kennelijk moet ik ook in een kooitje, en pas nadat suikeroom te hulp komt en ik mijn reis opdracht laat lezen, geeft de vent het op en ongestoord wandel ik de trap op, minzaam buigend tegen de twee stewardessen, bij de ingang duik ik de cabine in en zoek de plaats die op mijn ticket staat vermeld. Ik blijk helemaal achteraan te zitten aan bakboord, vlak bij de deur. Langzaam begint de cabine zich te vullen; jassen worden uitgetrokken, hoeden weggeborgen en de stewards rennen op en neer om alles in het piepkleine vestiaire-tje te stuwen. Door mijn raampje zie ik buiten de wachtende menigte naar het vliegtuig turen, sommigen, zwaaien nog ietwat verwezen met zakdoeken, anderen houden hun hoeden vast waar de

Hollandse wind aan rukt; zo af en toe striemen een paar regenvlagen tegen mijn ruitje en het platform glinstert van de nattigheid. Opeens hoor ik een kreunend geluid en ik zie dat een der schroeven langzaam wordt rond getornd.

„Bluts bam boem", zegt de motor, een dot blauwe rook en een paar vlammen schieten uit de uitlaten, en de schroef schiet snel in het rond, nog even stribbelt de motor tegen om daarna smeuïg door te blijven blukkeren.

“Kijk Keesie", roept een dikke moeder, die aan de overzijde van het gangpad zit, „z'n molens beginnen te draaien".

Keesie, het lieve jong, dat bezig is om z'n speelgoed in het ,gangpad te gooien - zeer tot ongenoegen van de stewardess - houd op met deze bezigheid, gaat op z'n stoel staan en kijkt naar buiten, waarbij hij z'n hand legt op het kale hoofd van de deftige meneer, die voor hem zit. De meneer kijkt verstoord om en mompelt iets over: „die kinderen van tegenwoordig" en „ouders die niet opletten". Al spoedig zijn de vier motoren op gang gebracht en de cabinedeur wordt gesloten. Ik sjor de veiligheidsgordel om mijn buik en kijk naar buiten; met een zacht schokje beginnen we te rollen, de gebouwen draaien uit het gezicht en enige tijd later staan we aan het begin van de startbaan.

Geleidelijk gaat het blukkeren der motoren over in een dof gebrul dat onze „Connie" in al haar ledematen doet trillen en met bruut geweld wordt haar slanke lijf voortgesleurd, de startbaan over, steeds sneller. gaat het, de gebouwen flitsen voorbij, nog één bons en we zijn los, het luchtruim in. Ik zie hoe Connie netjes haar poten opvouwt en zich in de bocht legt, het gebrul der motoren neemt iets af en gaat over in een sonoor gezoem. Het verlichte bordje “No smoking. Faxten your seat belts" floept uit. Ik gooi mijn „belt" los en draai me een paar maal op m'n stoel om, totdat ik de „goede lig" heb gevonden. Met een zucht val ik in slaap, na al deze emoties ......

Iemand tikt me op de schouder.

Langzaam rijs ik uit de diepten van mijn onderbewustzijn op en ik staar verwezen in het gezicht van de steward, die mij een bakje koffie aanbied, met de mededeling, dat we over een half uur op Prestwick zullen landen Ik kijk uit het raampje, maar zie totaal niets. Het gezoem der motoren neemt af en na enige tijd beginnen mijn oren te knappen; we dalen. Een paar witte flarden schieten langs het raampje en op hetzelfde moment krijgt Connie een aantal opduvels, dit gaat gepaard met een gek gevoel in de maagstreek. Op dat ' moment floept het bordje „Fasten your seat belts" weer aan. We krijgen nog meer opduvels en ik zie diverse lieden haastig naar het „zakje luchtziekte" grijpen om vervolgens te offeren. Het is een onbenullig gezicht om iemand in zo'n zakje bezig te zien, het ziet er namelijk helemaal niet naar uit dat er wordt overgegeven, het lijkt net alsof ze in dat zakje een lief klein muisje hebben zitten waartegen ze liefkozend praten van „toe dan maar lieverd, zoete muis hoor! Straks zal baasje je te eten geven en nu moet 'ie kleine poeteletoet zoet slapies gaan doen!" De stewards krijgen het bijzonder druk en rennen vlijtig met de zakjes gratis K.L.M. avondmaal naar de bussen met afval. Door mijn raampje zie ik dat we door de laag wolken heen zijn en onder mij zie ik verlichte straten met speelgoed auto's. Een eind verder een dubbele rij oranje lampions; de startbaan. Ik voel een bons en ontwaar dat de wielen zijn uitgedraaid, even later volgen de vleugelklappen. De grond onder me komt dichterbij en begint steeds sneller langs te schuiven, het geronk der motoren neemt plotseling af, steeds sneller gaat de grond, ik zie nu voorwerpen langs schieten, weg, huis, schoorsteen, boom, weg, struiken, lichtjes, oranje lichtjes, ritsen voorbij en met een jank pakken de wielen de startbaan. Langzaam raakt de vaart uit het toestel en we draaien om, de steward rukt de deur open en een schot koude nachtlucht blaast de cabine binnen, een verlossing na de duffe mensengeur.

Over de rugleuning van mijn stoel kan ik naar buiten kijken, genoegelijk blukkeren de motoren ons naar het platform, waar ze na nog een paar sputters de geest geven. Ik hoor plotseling de doodse stilte om mijn heen. Haastig sla ik een halsdoek om en duik de trap af waar een manspersoon ons opwacht

en naar het restaurant begeleid.

„Prestwick airport Hotel welcomes you and invites you for supper", staat op elk tafeltje te lezen. Het supper valt evenwel erg tegen, evenals de koffie met niet genoeg suiker en onwillekeurig denk ik aan Churchill die eens verachtelijk tegen de socialisten sprak over „the equality of misory" die ze hadden

bereikt. Het duurt lang voordat we eindelijk weer naar het vliegtuig worden geloodst voor de sprong over de oceaan.

Als we goed en wel los zijn worden we „klaargemaakt voor de nacht" en dat wordt tijd ook, want het is twee uur en iedereen tolt van rle slaap (dit vindt men niet bij het doorbladeren van de K.L.M: boekjes). Alle lichten worden uitgedraaid en de stoelen achterovergezet en langzamerhand dut iedereen in. Mijn slaap is evenwel niet van lange duur, want twee uur later word ik wreed gestoord door een meisje van een jaar of vier, dat het nodig vind om bij

me op de bank te klimmen. Ik doe vreselijk onvriendelijk, waarop ze het gangpad weer door hobbelt, daarbij diverse andere passagiers stotend. Ik probeer opnieuw te dutten, maar mis hoor, een baby in haar reismand begint te krijsen en vindt, dat het tijd van schaften is. Mama is kennelijk te vast in slaap, dus het wordt nu een wedstrijd tussen haar en de baby. Als er zo langzamerhand wat meer lieden wakker zijn, ontwaakt mama eindelijk, haalt baby uit het mandje en grijpt de fles. Met voldoening hoor ik, dat het gekrijs overgaat in een enthousiast gezuig. Maar helaas is een andere kleuter ook wakker geworden en waggelt nu door het gangpad onder het murmelen van de woorden: „Mama, ba doen!" Hij weet kennelijk niet waar z'n mama zit en bonst tegen suikeroom aan die twee plaatsen voor mij zit aan de andere kant van het gangpad en wakker schrikt, waarbij hij iets mompelt over „rotkinderen" en „stop ze in het bagageruim”. Zo worstelen we de nacht door, de stoel wordt me een obsessie en ik kruip er voorzichtig uit om me eens even heerlijk te rekken in het gangpad. Ook daar blijf ik niet lang, want de kleuter die door de stewardess is geholpen wil met me spelen en gooit me met een bal. In de stoel maar weer! Uit verveeldheid blader ik in een. blaadje over toerisme in Zuid-Afrika, dat in de zak van de rugleuning voor mij zit. Ik schiet in een lach over een prentje van de „veilig verkeer propaganda" waarop gestroomlijnde blondines in een auto zijn afgebeeld. Die aan het stuur vraagt de ander: „Laat jij 'n man toe om jou te soen, als hij bestuur?" Waarop de andere antwoordt: „Nee, as hij veilig wil bestuur, kan hij nie genoeg aandag aan die Boen skenk nie!" Voorwaar een goede variant op onze veiligverkeersleuzen. Van het lezen word ik slaperig en ik dommel voor de derde keer in...

De zon maakt me wakker, onder me zie ik water, niets dan water. De wolken zijn verdwenen en het is zo vanuit de lucht te zien mooi weer. Plotseling zie ik de lui aan stuurboord allemaal geïnteresseerd naar buiten kijken, ik spring op de lege stoel van de stewardess en ontwaar een ijsberg, verder zie ik

aan de kim een zwart streepje: New Foundland! Een eigenaardige gewaarwording maakt zich van mij meester. Ik voel me losgescheurd van Europa, dat goede doch geteisterde oude werelddeel. Wat daar aankomt is nieuw, andere mensen met andere ideeën, die alles vanuit een geheel ander gezichtspunt

bekijken dan wij in de oude wereld. Langzaam schuift de kust naderbij en na een half uur vliegen we boven een gerafelde kustlijn met veel grillige inhammen, een vrij kale rotsachtige bodem en een eenzame vuurtoren. Een uur later landen we op Gander. Er waait een pittige frisse wind over het

vliegveld waar hier en daar hopen sneeuw op liggen. We hebben nauwelijks de tijd om een kop koffie te drinken in de wachtzaal; men tracht kennelijk onze vertraging in te halen, veroorzaakt door de tegenwind over de oceaan.

Ook in Montreal blijven we maar even en bij het invallen van de duisternis zijn de wielen al weer los en vangen we de tweede grote ruk aan dwars over het kustgebied van de Verenigde Staten. Er is nu heel wat meer loos dan de vorige nacht over de Oceaan. Overal zijn steden te zien met opeenhopingen

van felgekleurde neonlichten, verbonden door een netwerk van verlichte wegen. Tegen elf uur wordt er eindelijk gewaarschuwd dat we gaan landen in Havana.

Voor mijn ogen ontrolt zich een verleidelijk schouwspel. Honderden nachtclubs wenken met hun neonreclames in de lucht, alsof ze willen zeggen: „Stap uit en blijf, want het is hier fijne bullen". We scheren in een mooie bocht naar de startbaan en landen zo zachtjes, dat het wel lijkt alsof de piloot de Cubaanse grond wil zoenen. Als even later het luik wordt opengegooid dringt een zwoele atmosfeer de cabine binnen. Een lange Cubaan met vlammende ogen en schuin afgeschoren bakkebaarden komt binnen en groet onze stewardess met een: „Allegro muchisseino de var. Anniequita mia!"

„Buenos notches Pedro", antwoord de stewardess en ze kijkt de man eens diep in z'n ogen. Ze is zichtbaar opgewonden en heeft Pedro kennelijk al eens eerder ontmoet. Als ik het trapje afga merk ik dat ik zowaar een beetje ga transpireren. De zwoele nachtwind waait een heet soort muziek naar ons toe, die wordt uitgestoten door een luidspreker op de bovenverdieping van het stationsgebouw. We mogen niet zo maar doorlopen als op andere vliegvelden, doch moeten eerst langs een donker uitziende dokter in een hagelwitte jas en met een enorme uilenbril op. Hij doet erg belangrijk en bekijkt ons alsof we slachtvee zijn; we moeten voor het eerst onze internationale vaccinatiebewijzen tonen. Hierna worden we door een Spaans uitziend meisje dat allerbevalligst heupwiegelt naar het restaurant gebracht.

De muziek brult nog steeds door en het terras is stampvol met senorita's en hunne caballeros. Iedereen draagt hier het minimum aan kleren, de senoritas zijn in kleurige dunne jurkjes en de caballeros in bizarre hemden die uit de broek hangen. Alles doet hier romantisch aan, tot zelfs de namen van de luchtvaartmaatschappijen, zoals bijvoorbeeld de ,.Aerolineas National Venezolanos". Ik word opgewonden bij het zien van al deze nieuwe dingen, ondertussen gonst die muziek me nog steeds in de oren. Een smeltende stem zingt: , Yo te quireo mui mui mucho..." en uit de intonatie valt op te maken, dat de juffrouw in kwestie inderdaad heftige verlangens koestert. Wat zal dat worden in Curaçao? Vier uur 's ochtends. De steward deelt mede, dat we over een half uur landen op Hato.

Eindelijk is deze reis voorbij, ik heb de afgelopen nacht in een onafgebroken zitkramp doorgebracht en mijn verlangen naar ruimte om me te kunnen bewegen begint langzaam over te gaan in een obsessie.

Uit mijn raampje zie ik een aantal lichtjes opdoemen aan de kim, waaronder een luchtvaartlicht, dat zijn straal snel in het rond wentel. „Dat is het bakenlicht van Hato", hoor ik een der passagiers zeggen, die kennelijk al eens eerder hier is geweest. Een eind verder is een roze vuurgloed te zien vanwaar uit een enorme rookmassa zich traag voortwentelt, vlak daarnaast vele lichtjes als van een aantal wolkenkrabbers. „Dat is de raffinaderij van de C.P.I.M., de Curagaose Petroleum Industrie Maatschappij, met haar eeuwige vuren", vertelt de veteraan, „bepaalde woonwijken, waaronder Maschena, liggen het hele jaar door in die rookwalm". We gaan in een linkerbocht en ik zie nu ook vlak aan zee de startbaan liggen. In het Oosten begint het al iets lichter te worden, zodat ik een paar silhouetten van heuvels kan onderscheiden, het vliegtuig zakt steeds verder en eindelijk raken we Curaçaos bodem.

Als de deur van de cabine opengaat, schrik ik me een puist, een vettige, bloedhete lucht dringt naar binnen, het lijkt wel een oliebad. Vermoeid en stuf strompelen we naar buiten. Het is een droevig gezicht, we loken net een stelletje zielige emigranten, met gezichten die grauw zijn van de slaap en

met verkreukelde en vuile kleren. Wat een overgang! Ik moet even denken aan de vele malen dat ik kankerde op de Hollandse koude, maar nu snak ik er

naar!

Op het terras staan vele wachtende, het duurt niet lang of kreten van heren. Ik zie ook een stel lui van de Marine staan; een stelletje officieren, een tweetal onderofficieren en een „manschap". Ze zien er zo grappig uit, ze hebben allen witte speelpakjes aan, een tenue bestaande uit witte blouse, witte korte broek, sportkousen en schoenen. Later hoor ik dat dat hier in de wandeling „kort wit" heet.

In ieder geval staat het echt jeugdig. We mogen niet direct naar onze afhalers, maar moeten achter een glazen schot wachten, totdat we worden afgeroepen om bij de „vreemdelingendienst" te komen. De

„vreemdelingendienst" bestaat uit een toonbank, waarachter een drietal „landskinderen" troont. Ik sta nu voor een van die landskinderen, die mijn reispapieren doorkijkt. „Hoe heet u?" vraagt hij.„Dat staat op m'n reisorder en m'n paspoort", zeg ik. Hij bladert alles nog eens door en zet een groot stempel op mijn paspoort.

Nu moet ik door naar de douane. Daar wachten we ontzettend lang tot eindelijk onze bagage is uitgestald op de lage en lange toonbanken, waarna een ander landskind alles laat ontsluiten en hier en daar de zaak inspecteert. Het zweet loopt me met straaltjes langs m'n lijf en ik doe een schietgebedje,

dat deze laatste kwelling toch gauw mag zijn afgelopen. Eindelijk is het zover, moeizaam sleep ik mijn plunjezak met me mee en stap naar de Marineklanten toe, die er zo heerlijk koel uitzien in hun witte pakjes. Suikeroom is er ook reeds met z'n aanhang. Hij krijgt mij in de gaten en vraagt aan een der afhalende officieren „of dat kleine stukje afval ook mee mag in de auto", waarop gelukkig bevestigend wordt geantwoord. Het eerste wat ik zie buiten het stationsgebouw is een levensgrote wegwijzer waarop onder andere staat „Amsterdam 6500 km". Verder staat het plein voor het stationsgebouw vol met grote glanzende auto's. „Dat zijn zeker schaal 161 auto's", zegt Suikeroom. Ik informeer nieuwsgierig wat schaal 161 is en verneem, dat het te maken heeft met de vermenigvuldigingsfactor van het salaris; die hier iets hoger schijnt te zijn dan in Holland. Ondertussen worden de koffers in een der auto's gestuwd en wij stappen in een andere slee, die zich geruisloos in beweging zet en weldra met gezwinde vaart over de weg snelt. Het is zo langzamerhand licht geworden en ik kan nu het landschap eens goed opnemen.

We rijden door lage heuvels, begroeid met struiken en cactussen en bevolkt met geiten, die in dit land „cabrieten" heten. Waar of je ook in Curaçao rijdt, overal zie je cabrieten, ze leven in het wild, maar als je er een dood rijdt dan kan je er zeker van zijn, dat er een of andere neger onder luid nusbaàr komt aanhollen die beweert dat het de zijne is, of beter gezegd was. Cactussen zijn er legio en in soorten. Een bepaalde soort die vol met stekels zit wordt „Spanish Lady" genoemd, men beweert dat daar de uitdrukking van stamt: „beware of the Spanish Ladys". We rijden nu een helling op en zien links half verscholen achter het groen een soort nederzetting van kleine huisjes liggen. '

De bestuurder van onze auto ziet mijn blik en zegt: „Dat is Campo Allegre", een soort permanente kermis, .het is verboden voor de marineman". „O", zeg ik, „wat bijzonder verstandig" en neem me heimelijk voor om daar zo gauw mogelijk eens een kijkje te nemen. Het verkeer op de weg wordt zienderogen drukker, iedereen rost met grote vaart langs elkaar en het aantal kleine busjes is formidabel. Veel auto's hebben ook radio, hetgeen te zien is aan overdadig lange sprietantennes, waar dan bijna altijd molentjes, poppetjes en dergelijk fraais op zijn gemonteerd.

Het allerchicste is wel het voeren van een paar brutaal verchroomde extra claxons op de voorspatborden die dienen om het uiterlijk prestige en het lawaai te verhogen. Op een bordje langs de weg lees ik, dat we ons bevinden op de Franklin D. Rooseveltweg, we willen juist links afslaan, als ik een afdeling pantserwagens de weg af zie hollen. „Dat zijn de vuilniswagens van de stadsreinigingsdienst, ze gaan naar een plek aan de kust bij Hato, waar ze de rommel storten", zegt onze begeleider. Ze snorren langs en als de colonne eindelijk is gepasseerd en we links af kunnen, staat er achter ons al een

file auto's te wachten. „Dit kleine eiland barst van de auto's, het is een bijna even groot probleem als de fietsers in Holland", zegt de chauffeur. We beginnen nu kennelijk de bebouwde kom te naderen, want het aantal huisjes en hutjes die achteloos in het rond zijn geworpen, neemt zienderogen toe. De meeste hebben daken van rood geverfd gegolfd plaatijzer, verder staan er overal windmolens tussen, die het water uit de putten omhoog moeten pompen.

„Dit is allemaal nog koenoekoe", legt onze chauffeur uit, „hier wonen bijna overwegend negers en wat Portugezen. De „koenoekoe" is de onbebouwde grond buiten de stad en de woonwijken. We zijn nu over een heuvel gereden en dalen weer, zodat we een mooi uitzicht voor ons hebben op het Schottegat en de CPIM raffinaderij. Even later slaan we weer links af en rijden nu op een vrij brede weg; de Schottegatweg, die het Schottegat als het ware omvat. Na een kwartier rijden slaan we rechtsaf de Pareraweg in en even later. stopt de auto voor het hek van de Marinebasis Parera. „Nou Lucky, hier zullen we je afzetten", zegt de chauffeur, „haal je plunjezak maar even uit de achterbak, dan ga ik daarna de anderen naar de Pasanggrahan brengen". Ik ben te vermoeid om te vragen wat of de Passanggrahan nu weer voor een ding is, sleur mijn plunjezak voorgaats aan het rijgtouw tussen mijn tanden en sukkel zo de basis binnen. Het wachtgebouw is gelukkig vlak bij het hek, zodat ik het nog haal, bij de onderofficier van de wacht gekomen ga ik opzitten en zeg:

„Scheepshond eerste klas Lucky Joseph meldt zich bootsman." „Plaats rust, Lucky." Ik zak ineen.

„Wat wilde je het eerst gaan doen?", vraagt de bootsman, „het is vandaag Zaterdagse dienst en het.

heeft weinig zin om je nu met het rondebriefje te sturen." „Snurken boots", antwoord ik. „Oké Lucky,

je mand staat in de achterkamer van dit gebouwtje". Ik ga af, vind de mand en val daarin neer als een

zak aardappelen ......

 

De tekst hier onder is géén sprookje maar het echte verhaal over het Marinevoedsel.

 


In de jaren vijftig, toen er nog weinig ontspanningsmogelijkheden waren aan boord van schepen of instellingen van de Koninklijke Marine, was “de warme hap” een hoogtepunt in het sobere marineleven.
Naar de warme hap werd met verlangen uitgekeken. De maaltijd was niet gevarieerd en hij was eenvoudig van samenstelling. De rantsoenen die verstrekt werden waren onvoldoende om de maag van een Hollandse jongen te vullen. Het systeem van “tafelgelden” was nodig om de maaltijden te verfraaien en aan te vullen. Ondanks het toch nog krappe budget werden door botteliers, koks en hofmeesters hoogstandjes verricht om tot een smakelijke maaltijd te komen.
De vroege vogels die op maandagochtend de haven of marinekazerne betraden, werden getrakteerd op de lucht van “snert”. Men was gelijk klaar wakker. Het was maandag, de dag van de snert met nasi - bami of witte rijst met goulash. Maar de hoofdzaak was snert. Een traditie bij de Koninklijke Marine. De samenstelling was vrij eenvoudig: men trok bouillon van een varkenskop of hamschijven, zwoerd, erwten, prei en andere groenten. De dan verkregen soep werd rijkelijk voorzien van dobbelsteentjes spek en werd “snert met drijfijs” genoemd. In een later stadium werd er ’s maandags ook de bekende bruine bonensoep geserveerd. Als er snert op het menu stond dan werd er bij het avondeten “theewater” oftewel doorgeslagen snert geserveerd. Dit “theewater” bestond uit het restant snert van het middagmaal, dat was fijngewreven door een zeef en bij de broodmaaltijd werd opgediend.
De woensdag was een feestdag bij de Marine, de dag van “de rijsttafel”. De doordringende geur van gebakken kroepoek, ragout, sajoer lodeh en diverse sambals hing op en in het schip of de instelling. De sambals waren te verdelen in drie groepen: rauwe sambal, sambal goreng en sambal boeboeks. Vergaderingen of afspraken werden verzet, speciaal voor de rijsttafel. Oudgedienden of werfianen kwamen regelmatig bij de oude Zuiderkruis een hapje ophalen en stonden zelfs in de rij met potjes en pannetjes (gamellen). Deze “nasi of rijsttafel” was ook traditie bij ouderdagen of grote vergaderingen.
De donderdag was ingeruimd voor de “Hollandse of Zeeuwse rijsttafel”. Dat was voor de botteliers, koks en hofmeesters - naast de woensdag - de topdag. Zij hadden dan de mogelijkheid om hun vakkennis ten toon te spreiden. De Hollandse of Zeeuwse rijsttafel was een uitgebreide maaltijd bestaande uit rijst, schijven gebakken aardappels, bruine bonen of grauwe erwten (raasdonders), veel sla, tomaat, augurken, komkommers, speklap en spekvet met kaantjes (schipper).
De Chef d’ Équipage bij de Marine werd “Kaan” genoemd, vandaar die associatie met de naam “schipper” voor kaantjes. Wat vooral niet vergeten mocht worden, waren de uitjes. Gebakken en rauwe uitjes. Daarnaast natuurlijk sambal en piccalilly.
Door de toeloop van buitenstaanders werd de maaltijd vaak verzet en/of aangepast. Bij deze maaltijd waren de seizoensgebonden artikelen belangrijk.
Wat ook traditie van het zuiverste water was, was het “proefbordje”. Dit was een begrip voor iedere marineman. Het bestond uit het voorproeven van de maaltijd door de Commandant, de Eerste Officier en de Arts. Deze ceremonie werd verzorgd door de Chefkok.
De menulijst bij de Marine stond vast op hoofdlijnen, alleen het toebehoren verschilde vaak. Op de donderdag (Hollandse of Zeeuwse rijsttafel) was de “stamppot, zuurkool met leuning” (worst) een favoriete maaltijd. Of de “oranje rats”, stamppot wortelen en uien en stamppot boerenkool met leuning of gehaktbal uit blik. Verder werd er vaak “provinciaal” op tafel gezet - vooral op dinsdag - wat bestond uit een stevige ragout met veel vlees, wortelen en doperwten… en het klapstuk niet te vergeten.
In de jaren vijftig was in het menu, de vrijdag gereserveerd voor de Rooms Katholieke bemanningsleden. Die mochten toen op vrijdag geen vlees eten, dus was het vis! Gekookte of gebakken aardappelen met wortelen en doperwten (punten en strepen). Op Goede Vrijdag werd er vaak stokvis op het menu gezet. Dit werd door niemand gegeten en ging rechtstreeks naar de spoelington.
Oud Marineofficieren aten vaak bij of na afloop van zeilwedstrijden of andere samenkomsten, het zogenaamde “zeven gangen menu”. Dat bestond uit stokvis, rijst, stroop, bonen, schijfjes aardappelen en uien of augurken, soms sla.
De avondmaaltijd (theewater) was karig en bestond uit brood, smeerkaas, jam, muisjes gekleurd (technicolor), sardines en hagelslag gewoon. Vaak werd er een schijf gebakken bloedworst met een schijf appel er op als aanvulling geserveerd. Ook kwam er af en toe “gebakken marinier” op tafel. Dat was een gerecht dat bestond uit gebakken cornedbeaf, uien en sambal. Vaak bestond het echter uit blokjes gesneden boterhamworst (Leusderheiworst).
Binnen het korps mariniers was men niet gecharmeerd ten aanzien van de benaming “gebakken marinier”. De smeerpastei uit blik werd amper gegeten op brood, maar werd wel vermengd met uien, mayonaise, paprika, chilisaus, gesneden komkommer en opgediend op schalen, gegarneerd met sla, tomaten en ei.
De “Duitse aardappel” was een delicatesse en een favoriete hap bij de mijnendienst en de “witte vloot” (Hydrografische Dienst). De samenstelling van de “Duitse aardappel” bestond uit gebakken aardappelen, spek, ham en uien. Het werd veel gegeten bij veeg- en dregwerkzaamheden van de Mijnendienst die in de avond of nacht plaatsvonden. Wekelijks werd het afgewisseld met rijst en kippenlevertjes.
In de jaren vijftig had het wachtvolk ’s avonds en ’s nachts weinig te eten. Er waren wel rantsoenen maar die bestonden veelal uit brood met weinig beleg. Dit brood werd dan geroosterd en bestrooid met suiker, dan was het nog wel te eten.
De “bakszeun” was naast een traditie ook een begrip. Het was meestal de jongste matroos en hij diende zorg te dragen voor de maaltijd aan “de bak” of “klas”. Dat hield in: tafeldekken, onderhoud van het “komaliwant” (bestek en servies) en het ophalen van de rantsoenen. Daarnaast tuigde hij de hangmat of kooi op van de baksmeester.
Het serviesgoed was herkenbaar aan kleuren. Het commandantsservies was wit met een groene rand. Dat van de officieren was wit met een paarse rand, van de onderofficieren wit met een blauwe rand en dat van de korporaals en manschappen was gewoon wit.
De koffie werd gezet in een perculatorpot, die was verstrekt ( of versterkt?) met een zeefje. Onder in de pot een klein beetje suiker, dan liep de koffie beter door. Soms werd er gebruik gemaakt van een “batterijlap in een ring” om koffie te zetten boven een koffieketel.
Voor deze serviesonderdelen zijn op bepaalde kazernes vitrines ingericht waar ze zijn te bezichtigen. Het zijn ook vandaag nog gewilde artikelen voor verzamelaars.
De tijden zijn veranderd, we hebben meer ontspanningsmogelijkheden, maar de zorg voor de voeding, de “warme hap”, zal bij de Koninklijke Marine altijd een hoogtepunt blijven.  

 

 

 

 

 

 



 

 

 

 

 

 

 

 


 

 



 

 

 

Top